Tag Nederlands

1
De kindertaal van Siem: tweetaligheid
2
Zelf op zoek naar een taal om in te zingen
3
De kindertaal van Siem: woorden vormen
4
De verengelsing van het hoger onderwijs
5
De kindertaal van Siem: de kracht van herhaling
6
Proeven van taal: het soort die
7
Over streektaalgrenzen heen
8
Proeven van taal: het zojuist gepresenteerd akkoord
9
Waarom zijn mijn webteksten goedkoop?
10
Proeven van taal: Had bij de NOS

De kindertaal van Siem: tweetaligheid

kindertaalBegin juni verblijf ik op Texel om er mijn Tesselse Taalpraatjes te houden. Zoon Siem is mee naar Texel, hij is zelfs bezoeker geweest van al mijn Taalpraatjes tot nu toe. Hij hoort dus nogal wat Tessels, zó zelfs, dat je zou kunnen vermoeden dat hij tweetalig wordt.

Tweetalig opvoeden met dialect

Bij tweetaligheid denken mensen meestal niet aan de combinatie van Standaardnederlands en dialect, maar voor het kinderbrein maakt dat nauwelijks verschil. Ook een dialect is een taal, met een volwaardige grammatica, met klanken die precies afgebakend zijn en iets betekenen, met woorden en uitdrukkingen en al dat andere dat ’n kind leert als hij leert spreken. We zouden Siem dus best tweetalig Tessels-Nederlands op kunnen voeden, als we dat willen. Verderlezen…

Zelf op zoek naar een taal om in te zingen

Het dialect van Texel, het Tessels, staat volop in de belangstelling. Ik doe daar ook wel erg mijn best voor, om dat dialect weer onder de aandacht te brengen, maar het aardige is: ik ben niet de enige die daar zijn best voor doet. De Historische Vereniging Texel wist met de reeks dialectvoorstellingen Echt op sien Tessels de juiste snaar te raken en in navolging daarvan is er nu een bijzonder boek verschenen, Brief uut Eierlând, dat zich laat lezen als een poëtische zoektocht naar het wezen van dit dialect.

Lees verder op Neerlandistiek.nl

De kindertaal van Siem: woorden vormen

Het brabbelen is nog lang niet over, maar inmiddels zijn er dan ook die woorden waar we zo op wachtten: Siem kan „papa” en „mama” zeggen. Ook andere woorden die hij al vaak van ons gehoord heeft, probeert hij nu voorzichtig te gebruiken. Wat vinden we hem knap.

Papa, dan mama

Voor de annalen is het natuurlijk bittere noodzaak te boekstaven wat Siem nu eerder zei, „papa” of „mama”. Het was „papa”. Tof voor mij, maar eigenlijk scheelde het maar een dag. De ochtend nadat hij „papa” had gezegd zei hij, bij herhaling, „mama”. Hij zei het alleen tegen mij, klagende, want z’n moeder was op dat moment te werk. Dat vond ik zo tragisch dat ik het z’n moeder ook maar niet direct vertelde. Pas de volgende avond was ze zelf getuige van zijn kunsten. Verderlezen…

De verengelsing van het hoger onderwijs

verengelsingZo af en toe is taal zo nieuwswaardig dat er in het openbaar over wordt gediscussieerd. Dan ben ik er met m’n taalblog in de regel als de kippen bij om ook mijn zegje te doen, want discussies over taal geven m’n schrijverij bestaansrecht. De laatste weken, of maanden al afhankelijk van wie je volgt op Twitter, is er zo’n discussie over de verengelsing van het hoger onderwijs – en toch heb ik er hier nog niks over gezegd. Laat ik dat dan vandaag ‘ns doen.

Opzien tegen verengelsing?

Dat verengelsing onwenselijk is, lijkt voor de tegenstanders ervan vanzelf te spreken. Meestal volstaan ze met wat praktijkvoorbeelden, die inderdaad wel wat belachelijk zijn, en laten de rest aan het oordeel van de lezer over. Als het goed is denkt die lezer dan: nou, die verengelsing, die lijkt me onwenselijk ja. Dat dat voor zo veel mensen vanzelf spreekt is trouwens wel interessant, ik zou zeggen: ook dat is een gegeven, ook dat is een argument. Maar het mag natuurlijk niet het enige zijn.

De argumenten vóór verengelsing, of beter gezegd de argumenten tegen de tegenstanders daarvan, gaan vaak nogal nadrukkelijk over dat sentiment. Dat zou angst zijn, angst voor het vanzelfsprekende, namelijk dat heel de wereld Engels spreekt en dat daar tegenin sputteren nogal achterlijk is. De dingen gaan zoals ze gaan en op de universiteiten gaat het nu eenmaal zo dat de omgangstaal van de wetenschap ook de voertaal in de collegezaal wordt. Ook dat proces is een gegeven, zou ik zeggen, want inderdaad gebeurt dit, niet alleen in Nederland.

Beide argumenten lijken verengelsing als iets te benaderen dat groter is dan wijzelf, als iets om tegen op te zien. Sommigen vinden het een woeker en verzetten zich, anderen leggen zich neer bij het onvermijdelijke. Het lijkt ’n beetje op de discussie over de EU of die over globalisering in het algemeen, dat maakt de discussie ook interessant. Maar ik zou verengelsing toch zo niet zien. Het is uiteindelijk een vrij overzichtelijk verhaal van keuzes maken en ambitie hebben.

Kiezen voor diversiteit

Verderlezen…

De kindertaal van Siem: de kracht van herhaling

Siem brabbelt er flink op los. Z’n eerste zelfverzonnen woorden verdienen dagelijkse aandacht, aldus Siem, en dus horen we ze de hele dag. Herhalen is het beste oefenen en dus herhaalt hij veel. Toch is er ook progressie, want er zijn trends waarneembaar in welke woorden hij het hardst oefent.

Van elá naar hetta

Siems eerste woordje zei hij al in z’n eerste weken, toen brabbelde hij elá of iets dat daar op leek als hij trek kreeg. Dat woord kreeg mettertijd gezelschap van örö, een woord dat hij met een grote glimlach uit kon spreken, bijvoorbeeld als hij geknuffeld werd. Ook bij örö lag de klemtoon achteraan. Siems kindertaal begon met Franse klemtonen en voor wie er de fantasie voor had, ook met Franse woorden: du lait, heureuxVerderlezen…

Proeven van taal: het soort die

Waar gehakt wordt, vallen spaanders. ’n Taalfout is dan ook best te vergeven, zeker als je weet dat iemand veel moet schrijven en nog snel ook – journalisten moeten nu eenmaal heel wat hakken. Tegelijk slaat ook de kritische lezer de plank wel ‘ns mis. Dan lees ik iets waarvan ik denk: “hé, dat is fout”, om meteen daarna alweer te bedenken: “nee, toch niet, het lijkt maar zo.” Vandaag gebeurde het allebei: ik vergiste me en zag tegelijk tóch een taalfout.

woordgeslacht

Het gaat om bovenstaande zin. “Het merkwaardige is dat de nieuwe apensoort meer lijkt op het soort die leeft op Borneo,” schrijft de NOS, en al lezende bleef mijn oog hangen op “het soort”. Ja, dat kan ook, ik was me er meteen wel van bewust: “het soort” is niet fout. Toch had ik “de soort” verwacht. Beide versies zijn correct, tot zover is er dus eigenlijk juist geen probleem, ik was zelf overijverig.

Maar dan: die. Er staat: “het soort die”. Dat gaat toch zeker niet, je kunt naar een het-woord alleen met dat verwijzen en nooit met die. Hier is er dus toch ’n fout in het stukje geslopen, een fout die tegelijk lijkt te spelen met mijn eigen verwarring: is het nu “de” of “het soort”? Alsof de journalist gedacht heeft: ik doe het maar gewoon allebei, ik schrijf “het soort die”. Volgende keer “de soort dat”?

Over streektaalgrenzen heen

Als bierliefhebber bezoek ik regelmatig bierfestivals, als thuisdialectoloog voortaan ook taalconferenties. Gisteren was ik in Amsterdam voor een streektaalconferentie – dat is een soort festival met in plaats van bier lezingen, en in plaats van bierliefhebbers taalkundigen om mee te praten. Voor mij toch wel gefundenes Fressen, zoiets. Ik heb er ′n welbestede dag gehad.

De titel van de conferentie luidde: De wondere wereld van streektaalgrenzen en over de grenzen tussen dialecten, en over de grenzen tussen taal en dialect, gingen de lezingen, die werden afgesloten met een debat.

streektaalconferentieZoeken naar streektaalgrenzen

Het ochtendprogramma was gevuld met lezingen over dialectverschijnselen en hun verspreiding, met daarbij de vraag of die verschijnselen harde streektaalgrenzen konden opleveren. De actualiteit van het Catalaanse referendum gaf die vraag nog wat welkome urgentie. Kun je op basis van wat taalverschijnselen werkelijk grenzen trekken? Ja, je kunt kaarten tekenen, met isoglossen, met kruisverbanden, Wilbert Heeringa van de Fryske Akademy liet er prachtige zien. Maar zijn dat nu echt de taalgrenzen zoals we die voelen?

In de lezing van Jos Swanenberg werd ′n mooi praktijkvoorbeeld gegeven uit Noord-Brabant. De dialectkaart van die provincie, getekend door de grootmeester Weijnen, bestaat uit een wirwar van dialectgrenzen. De meeste van die dialectgebieden delen tenminste de kenmerken van het Brabants (even los van wat die zijn), maar er zijn twee uitzonderingen. In Willemstad en omgeving worden dialecten gesproken die eerder Hollands dan Brabants zijn, en in Budel wordt, als we naar de kenmerken kijken (bv. toononderscheid, ich voor „ik”) een Limburgs dialect gesproken. Toch ervaren de heemkundigen uit Budel hun dialect nog als Brabants en ook de provincie noemt álle dialecten in haar verzorgingsgebied Brabants. Is de dialectgrens dan louter een politieke? Verderlezen…

Proeven van taal: het zojuist gepresenteerd akkoord

Er is een regeerakkoord! Tegelijk is er ook interessante taal bij de NOS:

bijvoeglijk-naamwoord

“Het zojuist gepresenteerd akkoord”, daar ontbreekt voor mijn aanvoelen een -e. Ik zou zeggen: “het zojuist gepresenteerde regeerakkoord”. Nu gaat het om heel vers nieuws, dus dit kan een slordigheidje zijn; dat is de NOS natuurlijk vergeven. Maar er kan ook meer aan de hand zijn.

Sterke en zwakke bijvoeglijke naamwoorden

In het Nederlands eindigen bijvoeglijke naamwoorden meestal op een -e, tenzij ze tussen “een” en een onzijdig woord staan: “een mooi huis”, “een lang verhaal”, “een zojuist gepresenteerd regeerakkoord”. Ook als er helemaal geen lidwoord is, heeft het bijvoeglijk naamwoord deze vorm, maar alleen voor het-woorden: “Mooi huis hoor,” zeg je, maar ook: “mooie fiets.” Verderlezen…

Waarom zijn mijn webteksten goedkoop?

Mijn tarieven staan openbaar op mijn website. Dat is natuurlijk handig voor eventuele opdrachtgevers, die weten dan direct waar ze aan toe zijn. Afschrikwekkend zijn ze niet, die tarieven: het valt mensen juist op dat mijn webteksten goedkoop zijn. Dat roept soms vragen op. Waarom ben ik zo goedkoop? Als ik zo goed ben, waarom vraag ik dan niet meer?

webteksten-goedkoopHet geluk van een vlotte pen

Goedkoop is ook maar relatief. Ik kijk natuurlijk ook gewoon naar wat ik per uur ongeveer moet binnenhalen om aan het eind van de maand niet rood te staan. Met mijn huidige tarieven haal ik daarvoor voldoende binnen, vind ik. Ik heb namelijk een vlotte pen. Ik doe geen uur over honderd woorden, ik schrijf aan een stevige snelheid, de woorden komen als het ware vanzelf.

Met één beperking: ik kan het niet tien uur aan een stuk doen. Zes uur is voor mij een werkdag, als ik langer doorwerk gaat de snelheid omlaag en ook de kwaliteit. Daar begin ik natuurlijk niet aan.

Maar de kwaliteit die ik wil leveren, kan ik als tekstschrijver redelijk snel leveren, dankzij mijn vlotte pen. En dus kan ik ook relatief goedkoop zijn. En ik wíl dat ook, goedkoop zijn, want dat maakt mijn teksten effectief.

Goedkope webteksten: effectief

Webteksten moeten natuurlijk goed zijn, ze moeten zijn geschreven met de doelgroep in het achterhoofd, er moet rekening worden gehouden met de voorwaarden van Google. Dat is kwaliteit. Maar bij webteksten gaat het ook over kwantiteit. Content is king, is het welbekende adagium van de zoekmachineoptimaliatie: zorg dat u over veel inhoudelijke teksten beschikt, en uw website wordt relevant gevonden. Effectieve webteksten hebben een redelijke lengte en ze zijn met veel: kwantiteit is een kwaliteit.

Mijn opdrachtgevers zijn het beste geholpen met stevige, lange teksten, die op elkaar inspelen, naar elkaar linken en samen een flinke hoeveelheid relevante woorden bevatten. Twee teksten van 300 woorden zijn voor een webshop niet onderscheidend genoeg, u doet er goed aan veel teksten te laten schrijven, van een goede lengte (bijvoorbeeld 1000 woorden). De drempel daarvoor is lager bij duidelijke, gunstige tarieven per tekst. Verderlezen…

Proeven van taal: Had bij de NOS

’n Taalobservatie duurt zo lang als de verwarring over een zin duurt. Neem nu dit nieuwsfeitje, over de Australische politie (rechts):

taal-bij-NOS

Ik las dat eerst anders. “De politie had de site kunnen overnemen,” voor mij betekent dat: ze hadden de gelegenheid, maar ze hebben het niet gedaan. “Hadden” in combinatie met “kunnen”, dat gebruik ik eigenlijk altijd in die betekenis: het kón, maar het gebeurde niet. Hier had een eenvoudige verleden tijd volstaan (“kon de site overnemen”), of een combinatie met “heeft” (“heeft de site kunnen overnemen”).

Dat bracht twee recente artikelen op Neerlandistiek.nl in herinnering, beide van de hand van Marc van Oostendorp, beide over een sonnet. Het eerste, over Nijhoffs De moeder en de vrouw, ging over het gebruik van de verleden tijd om ’n irrealis uit te drukken, waar ook het “had” dat ik meende te herkennen onder zou kunnen vallen (O, dat daar mijn moeder voer). Het tweede over een gedicht van Van Ostaijen, waarbij Van Oostendorp opmerkte dat eerst de voltooid tegenwoordige tijd werd gebruikt om over te gaan op de gewone verleden tijd, iets wat in dit nieuwsartikel ook had kunnen helpen (Meenge mooie meid heeft door de domme, lange nacht)

En dan had ik het hier ook nog over “kunnen overnemen” kunnen hebben, dat zou ik als Nederlander eerder opsplitsen: “over kunnen nemen”, zodat het werkwoordelijke deel bij elkaar staat. Maar een Vlaming zou daar anders over denken, daar is “kunnen overnemen” het meest gebruikelijk.

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.