Wenen in november

Wien hat immer Saison, wil het gezegde, dus bezocht ik de stad in november, normaal ’n dode maand, maar in Wenen inderdaad best prima. Op de luchthaven (we vlogen vanaf Rotterdam) was het zo rustig dat de mensen van de veiligheidscontrole grapjes maakten, dat doen ze anders nooit, en in de veel te dure luchthavenhoreca hoorde ik de verkoopsters onderling klagen dat er niks te doen was. Hadden wij in Nederland, zoals in Wenen, ook maar Sint-Maartensganzen in november, dan was het vast drukker geweest in de eetcafés (maar niet op de luchthaven, natuurlijk).

Wenen te voet en met de metro

Vliegen is vervelend, dus laat ik over vliegen niet schrijven, maar over Wenen in de plaats. Wie daar de luchthaven verlaat en de stad in rijdt komt al snel ondergronds, want Wenen is een metrostad. Naar goed Duits voorbeeld zijn er twee systemen: een U-Bahn voor binnenstedelijk verkeer, en een S-Bahn voor verbindingen met de voorsteden en in ons geval dus de luchthaven. Zulke efficiëntie komt me altijd grootstedelijk voor, ik houd er wel van.

Te voet laat Wenen zich natuurlijk ook verkennen en dat is wat de toeristen doen. Ze gaan van paleizen naar kerken en passeren doorkijkjes waar sommigen een foto van maken en waar anderen geen oog voor hebben. Zo is Wenen als iedere grote stad.

De Weense schoonheid is eigenlijk zelden verrassend, het is de barok die in Midden-Europa standaard is, aangevuld met een romantische gotiek die je eigenlijk ook in iedere Duitse provinciestad wel vindt. Het is alleen wat forser allemaal: de Hofburg is een stad op zich en de Stephansdom is opmerkelijk hoog, al is het verder niet eens zo’n grote of bijzondere kerk. ’t Beviel me, maar echt verbluffend werd Wenen nergens, daarvoor mist de stad ook wel de panoramische kwaliteit die het nabije Boedapest en Praag wél hebben, en zelfs kleinere steden als Brno of Regensburg.

Het mooiste aan Wenen vond ik de Ringstraße, een groots opgezet netwerk van boulevards en parken rondom de historische binnenstad. De architectuur die we hier zagen kenden we al uit Boedapest: neostijlen, overal, maar met een flair die je in de Amsterdamse neo-wijken niet snel vindt (of het moet rond de Vondelkerk zijn). Gevarieerder dan Parijs, kleurrijker dan bij ons, feestelijk als een Weense taart en wat mij betreft nog lang niet uit de tijd. De weelderige Votivkirche, ooit in Oostende nagebouwd, bleef bekoren.

Wenen: opgepoetst of rommelig?

Wenen is een schone stad, dat zegt het vooroordeel, en de Weners doen er ook alles aan om dat vooroordeel te bevestigen. Vol verbazing staarden we naar de blinkende roltrappen in het nieuwe Hauptbahnhof, die door twee mannen tegelijk werden geboend. Met hun zwabbers lieten ze zich omhoog rollen en dan weer naar omlaag, zeker drie keer wel, misschien wel vier – de trap blonk al toen ze begonnen en de trap blonk ook toen ze halverwege waren, toch gingen ze door. Wat een vlijt. Of was het iets anders?

De vlijt kan ook routine zijn, natuurlijk. Hoe goed alles ook wordt schoongehouden, echt verzorgd oogt Wenen eigenlijk niet. Stoepen zijn vaak van asfalt en dat asfalt is gaan scheuren en daarna niet hersteld, maar schoongeveegd. De straatverlichting bestaat vaak uit een enkele rij lampen die met kabels boven het midden van de rijbaan worden gehouden, en ze geven maar net voldoende licht. Overal staan auto’s. Tegels liggen scheef en gaten zijn met asfalt opgevuld. Het manische poetsen van trappen en straten lijkt vooral een gebrek aan echt onderhoud te verhullen.

Wenen bewonen

Als ik in een stad ben wil ik zien, kijken en staren tegelijk, de sfeer moet door m’n ogen komen. Gelukkig weet ik ook wel dat kijken alleen niet zinvol is. Een stad moet je ook beleven, zeker een stad die almaar Saison heeft. En dus moet je, in november, de ganzen eten die met Sint-Maarten zijn geslacht, en je moet nieuwe wijn gaan drinken in de dorpjes om de stad. Zo togen wij naar het lieflijke wijndorp Stammersdorf, zo schoven wij aan in donkerbruine restaurants, zo ook proefden we bieren waar ze maar te krijgen waren – maar over Bier in Wenen schrijf ik in een ander blog.

Natuurlijk slenterde ik in Wenen langs boekwinkels. De universiteitsbuurt had wat dat betreft veel te bieden, maar ook in de binnenstad was er volop aanbod. Ik kocht er een toneelstuk van Nestroy, een Weense schrijver waar ik niet van had gehoord tot ik metrostation Nestroyplatz voorbijreed (een onooglijk plein overigens), maar die in deze stad een grootheid is, een taalschepper ook, want veel van z’n werk is in het Weense dialect. Ook over dat dialect kocht ik boeken, en over het Tsjechisch, want de taalkundewinkel van de universiteit had boeken die ik anders nooit meer vind.

Ons hotel was gelegen in de sfeervolle Leopoldstadt, op een paar passen van de Karmelitermarkt, waar je elke dag plaatselijke hapjes kon proeven en tot laat kon aanschuiven in het sfeervolle buurtcafé Einfahrt. Ik kocht er Oostenrijkse kazen en mijn vriendin verbaasde zich over het aanbod aan biologische waren, niet alleen op die markt, maar ook in gewone drogisterijen en buurtwinkels. Wenen liet zich bewonen als een stad vol voorzieningen die ons aanspraken, en dat was genoeglijk.

Wenen weerzien

Wenen dus, we hebben de stad gezien en geprobeerd haar werkelijk te leren kennen. Dat is ons voor dit seizoen vast aardig gelukt, maar we komen stellig terug, in een ander jaargetijde en met andere smaken om te proeven… We zullen Wenen zeker weerzien.

2 van de reacties

    • Dank je, Rebecca! We zullen elkaar vast gauw weer zien, we zijn nu immers weer in ’t gezapige Alkmaar aangekomen. 🙂

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.