Laat hun toch
Over hun hoor je taalliefhebbers eindeloos. “Hun” is niet goed, tenminste, niet wanneer het als onderwerp wordt gebruikt. “Hun staan daar,” dat kan niet. Daar hoor je, dat weet u best, “zij” te schrijven en ook te zeggen. Weg met hun, klinkt het dan, “hun” is zelfs tweede geworden in de taalwedstrijd Weg met dat woord, net ná “diervriendelijk vlees” weliswaar, dat is blijkbaar nog erger, maar toch: “hun” is niet geliefd.
Het kunstmatige hun
De verontwaardiging betreft, voor de duidelijkheid, “hun” als onderwerp, dus het “hun” in deze zinnen:
- Hun staan daar
- Hun zeggen dat zo.
- Ik ken die gasten wel, hun komen ieder jaar hier.
Er is nog een andere, oudere hun-verwarring. Daarbij gaat het om het verschil tussen “hen” en “hun”, een verschil dat ik, dat geef ik zonder schaamte toe, ook altijd even op moet zoeken in een achterkamer van mijn taalgevoel, en dat ik nooit in praktijk breng. Dat hoeft gelukkig ook niet, de normbepalers hebben het laten varen, omdat zij net als ik weten dat dat verschil volkomen kunstmatig is. Over dat “hun” gaat het hier niet, wie meer over deze kapitale grap van ’n oude grammaticus wil weten leze hier maar verder.
Hun zijn net als jullie
Hier gaat het over het echte, levende hun, dat in correct Nederlands de bezitsvorm is (“Dat is hun boek”), maar in de spreektaal van Nederland (niet van België) ook heel vaak als onderwerpsvorm wordt gebruikt. Op zichzelf is dat trouwens niet vreemd, dat een bezitsvorm, of die van een meewerkend fan wel lijdend voorwerp, als onderwerpsvorm wordt gebruikt. We zien het ook bij jullie:
- Jullie moeten jullie vergist hebben, het is niet van jullie, dat heb ik jullie ook al eerder verteld.
- Hebben jullie jullie boeken mee?
Je zou voor de aardigheid dit “jullie” overal door “hun” kunnen vervangen en dan klopt ’t ook, tenminste, in de spreektaal. De mensen van Weg met hun zouden er van gruwen, uiteraard. Maar met “u”? Dat gaat al beter, alleen is “uw” soms netter.
Overigens kan het in de dialecten nog wel gekker, daar gebeurt dit niet alleen bij “jullie” en “hun” (voor zover “hun” dialect is, meestal is dat niet zo!), maar bijvoorbeeld ook bij “ons”. Het Zeeuwse Ons ben’ zunig is daar een bekend voorbeeldje van. Het Afrikaans, die geliefkoosde maar baldadige dochter van het Nederlands, gebruikt “ons” ook zo. In Vlaanderen hoor je dan weer “hem” gebruikt worden voor “hij”, zij het alleen ná de persoonsvorm (zoals het Hollandse “ie”): Wa doet em!?
Echt mal is het dus niet.
Levend vs. niet-levend
Maller wordt het als we “ze” als gedachte-experiment overal door “hun” vervangen. Dat blijkt niet te kunnen. De volgende zinnen voegen niet:
- Nee joh, hun liggen in de kast.
- Nee, die potloden zoek ik niet, ik zoek hún, die rode.
In beide gevallen heb ik hier nu voorwerpen in mijn hoofd, al zette ik menig hun-zegger vast op het verkeerde been met de eerste zin: het beeld van twee personen in de kast drong zich op. Het taalgevoel is sterker dan de logica, pas in tweede instantie bedenken we dat dat beeld, die twee personen in de kast, niet zo voor de hand ligt. Maar zijn het dan borden? Chocoladerepen? Lastig. Naar voorwerpen verwijs je immers niet met “hun”…
En daar zit wat mij betreft het geniale van “hun”: het voegt werkelijk iets toe aan onze taal, een fijnzinnig onderscheid nog wel, dat tussen levend en niet-levend, tussen wezens en dingen, tussen dat wat een ziel heeft en dat zonder ziel. Een dergelijk onderscheid bestaat in heel wat talen in de wereld, dus nieuw is het niet. In Europa kennen we het van de Slavische talen. Maar wie er eenmaal op is gaan letten ontdekt het ook in het Nederlands. Dat oude, correcte “hun” bijvoorbeeld, de bezitsvorm, kun je dat “hun” gebruiken voor niet-levende zaken?
Het Nederlands is bezig een nieuw systeem te ontwikkelen, nu het aloude woordgeslacht zo wankelt. Nederlanders verwijzen nog maar zelden naar een deur met “ze” of “haar”, een deur immers is niet-levend en heeft geen geslacht (wel in Vlaanderen, wel in de schrijftaal). Onze bezitsnaamval, te herkennen aan de -s, gebruiken we alleen voor levende bezitters: “Mijn moeders boek”, “Mijn vaders auto”, maar niet: “Het boeks bladzijden” of “De auto’s bestuurder” – dat gaat echt niet. Het onderscheid tussen levend en niet-levend heeft zich al stevig vastgenageld in ons taalgevoel.
Met hun de toekomst in…
Vaak hoor je mensen verzuchten dat de taal verloedert en steeds minder grammatica overhoudt, steeds simpeler wordt. Die mensen zouden “hun” eigenlijk moeten omarmen, want “hun” is helemaal niet simpel, “hun” brengt juist een fijnzinnig onderscheid aan en dat doen ook andere frequente “fouten”, zoals het gefoefel met het woordgeslacht. Als je ’t zo ziet heeft “hun” de toekomst. “Hun” verrijkt de taal.
Toch, er is wel een belet. Ik noemde Vlaanderen hierboven al. Vlaanderen doet nog niet mee aan de noordelijke taalverrijking, in Vlaanderen is het onderscheid tussen levend en niet-levend nog lang niet zo ver doorgevoerd als in de spreektaal van Nederland. Daar geen “hun”, daar gewoon nog woordgeslacht bij wat niet leeft… Ook de bezitsvorm heeft zich nog niet naar het Hollandse voorbeeld geplooid.
…maar dan gaan hun niet mee.
Hoewel we in Nederland dus prima “hun staan daar” als standaardtaal zouden kunnen accepteren, tenminste zolang het over levende wezens gaat, kunnen we dat niet doen zonder Vlaanderen van ons te vervreemden. Die Vlamingen gaan immers niet zomaar over op ons “hun”.
Tja. Wat is ons nu meer waard, een standaardtaal die dicht bij de spreektaal ligt, of de taaleenheid met Vlaanderen? Die keuze zullen we eerst moeten maken. Pas dan kunnen we met “hun” de toekomst in.
Ach, weet je, er sluipen zo veel lelijke woorden in onze taal zonder dat men daarover valt. Zelf gebruik je in de aanhef het woord ‘blijkbaar’. Wat blijkt er dan? Waarom niet het woord ‘kennelijk’?
Ook veel misbruikt wordt het woord ‘aangezien’. Hier zou het woord ‘omdat’ veelal veel beter op de plaats zijn. Ik heb wel eens een roman van een bekend auteur weggelegd, omdat dat woord op elke pagina wel twee tot drie keer in voor kwam. Uiterst storend.
Tja en dan ‘hun’. Uit Drenthe dus en laten daar. Liggen er al eeuwen.
Voor de mensen die op “diervriendelijk vlees” stemden bleek dat woord inderdaad erger. In dit geval legde ik “blijkbaar” dus in hún mond. Een conjunctief had dat kunnen verduidelijken, als Nederlands Duits was.
Stopwoordjes zijn zeker ergerlijk. Zelf hoed ik me daarom voor één van m’n eigen stopwoordjes, “kennelijk”. 😉
Met spreek/streektaal kan men wel meerdere kanten op, behalve de ‘standaard’ kant. Waarom bv. dan ook niet ‘mij zie jij’ en ‘hem ziet wij’ en ‘ons zien hij’ enz..?
Het kan best zijn dat in Nederland ‘het stoel aan het tafel’ staat en ‘het koe in het wei’ en dat hun (de Nederlanders) daar geen graten in vinden en dat eerder willen zien als een schitterende parel aan de kroon van de ‘noordelijke taalverrijking’, Vlamingen zien en voelen dat helemaal anders. De vraag is of de Nederlanders nog wel iets voelen voor een gemeenschappelijk ‘standaard Nederlands’, met andere woorden voor een overeengekomen standaard norm, in elk geval op het vlak van de fundamenten van de grammatica van het Nederlands? Zo niet, laat onze wegen dan scheiden, ieder volkje en ieder mensje zijn eigen taaltje dan maar en zo vlug als mogelijk weg met die zinloze en nutteloze ‘Nederlandse taalunie’.
Ik weet ook wel iets over (de grammatica’s van) andere talen maar een gelijktijdig streven naar een afzwakking van een onderscheid in het geslacht der wezens en dingen enerzijds en het maken van een fijnzinnig (grammaticaal) onderscheid tussen ‘levende’ en ‘niet levende’ dingen anderzijds, heb ik in andere talen nog niet kunnen vaststellen maar wél juist het omgekeerde: een tendens voor het toekennen van een geslacht aan ‘niet levende dingen’, net zoals die ‘conservatieve’ Vlamingen nog steeds doen. De ‘zuidelijke taalverrijking’ kent dan ook rijke zinnen zoals ‘de bomen in Nederland zijn gesnoeid, HUN takken werden sterk ingekort’ of ‘de Nederlandse stemcomputers, HUN programma’s zijn niet tegen inbraak bestand’. Maar ‘de Nederlandse stemcomputers, hun werken niet goed’ of ‘de Nederlandse bomen, hun staan daar zo kaal…’, neen hoor, dank je wel: laat hen/ze daar maar kaal staan!
Een verrijking wil ik het veelvuldig en vrijelijk gebruik van hun als onderwerpsvorm niet normen, een verijking wel als maximale toekenning. Een verijking dan wel naar beneden gericht, richting de eenheidsworst die het Nederlands al te veel kenmerkt. Als zoals jij stelt de geslachtsbepaling van een woord overbodig wordt door het afschaffen van woordgeslacht, welke wat mij betreft best afgeschaft kan en mag worden, zou het verder versimpelen van dergelijke in onbruik geraakte regels (zoals het toekennen van de onderwerpsvorm ‘hun’ dus ook beoogt), onze taal nog meer toegroeien naar uiting van een sociale klasse: zij die aloude spellingsregels wel volgen en ‘hun’ die dat niet doen.
Ik associeer “hun zeggen” niet met een of andere sociale klasse. Het is informeel Standaardnederlands, ook in gebruik bij lieden die op de maatschappelijke ladder hoger staan dan ik. Het zal vast nog even duren voor we “hun” gaan schrijven, maar zo heeft het ook even geduurd voordat we “jij” gingen schrijven (i.p.v. “gij”); ik vind het eerder een meerwaarde dan dat ‘jij”, en minstens even regionaal.