Meestnieuwnederlands (2)
Talenstellen is een heel brede tak van sport. ’t Is veel meer dan woorden en regeltjes verzinnen. Of beter gezegd: voor wie ’t goed wil doen is het veel meer dan dat. Zo breed als de taal is, zo breed moet de verbeelding zijn. Daarom stelde ik al dialecten en geschiedenissen. Nu stel ik de taal van de toekomst, en om dat te doen moet ik voorspellen hoe de samenleving in de toekomst zal zijn.
Taal en samenleving hangen nauw samen. Het huidige Nederlands, dat ik Nieuwstnederlands heb gedoopt, is niet te begrijpen zonder de politieke situatie binnen het Nederlands taalgebied te kennen. Die begint al met de opdeling in meerdere staten: Nederland, België en Suriname. In verschillende samenlevingen heeft het Nederlands een heel andere rol. In Suriname is het één van vele talen, in Nederland en Vlaanderen is het in principe de enige taal die voor alles wordt gebruikt, en in Brussel concurreert het met het Frans. Dat maakt al verschil, maar er is meer. De Nederlandse en Vlaamse samenleving verschillen bijvoorbeeld sterk van elkaar, en dus is de taal er ook anders, en ook de positie van de taal.
Het zou me al ’n reeks aan blogs kosten om de positie van het huidige Nederlands te beschrijven. Daar begin ik niet aan, dat valt buiten mijn missie. Mijn missie is het Meestnieuwnederlands. Ik zal proberen grof te schetsen hoe ik denk dat de positie van het Nederlands zal veranderen:
Het Nederlands zal meer verscheiden worden. De centralistische standaardtaal raakt uit. Joop van der Horst, ooit mijn favoriete professor, heeft in een kloek boek Het Einde van de Standaardtaal voorspeld. Hij stelt ’t iets extremer dan het zal worden, de schrijftaal zal denk ik blijven bestaan, die is door het internet weer even gered in elk geval, maar het gesproken Nederlands zal inderdaad gevarieerder worden. Lokale variatie mag weer, variatie per sociale groep zal nog uitgesprokener worden. Studenten zullen brallen, de straatjeugd houdt haar straattaal, Vlaanderen houdt de Tussentaal voor thuis en Thuis.
De dialecten zullen grotendeels opgaan in nieuwe lokale varianten, regiolecten eigenlijk: taal zal niet meer wisselen per dorp, maar nog wel per streek, stedelijk gebied en ook per klasse en per groep. Meerdere samenlevingen met meerdere talen, net zoals vroeger dus, maar de samenleving van het kleine boerendorp zal verdwijnen of is al verdwenen. Dialectverlies gaat samen met het eerste punt, meer verscheidenheid – maar verscheidenheid langs andere grenzen. Misschien zelfs wel langs die tussen geslachten, waarover in volgende blogs meer.
Het Nederlands zal niet meer de enige taal zijn. Nederland en Vlaanderen zullen meer op Brussel en Suriname gaan lijken. Sommige minderheden zullen hun eigen talen in stand houden (m.n. Turken, Chinezen) en op sommige terreinen zal niet Nederlands, maar Engels worden gebruikt, en misschien zelfs niet alleen Engels. Dat zal tot een ander taalbewustzijn leiden: niet langer is één taal voor alles te gebruiken, nee, bepaalde situaties zullen bepaalde talen vergen, of varianten van die taal. Deze ontwikkeling zal het Nederlands niet wegvagen, maar juist een eigen positie geven tegenover die andere talen.
Deze drie punten zijn vast niet alles wat ons te wachten staat, maar hiermee kan ik tenminste verder. De nieuwe samenleving zal internationaler en complexer zijn, maar taal kan goed uit de voeten met complexiteit. Het Meestnieuwnederlands kan dat vast en zeker. Of zeker en vast, want variatie mag in het Meestnieuwnederlands gewoon!