Macedonisch Skopje
Toen ik de term nationalisme voor het eerst uitgelegd kreeg, werd hij in de context van de 19e eeuw gezet. Napoleon was net weg, men verlangde ‘ns wat naar vroeger, romantiek en zo, en daar vloeide dan trots op de eigen natie uit voort. Eigenlijk klopt die volgorde niet helemaal: het gevoel bestond natuurlijk al veel langer, alleen de natiestaten waren nieuw. Waar men eerst trots was op de eigen regio – waar de gemiddelde burger toen nooit vandaan verhuisde – daar kwam er in de 19e eeuw de nationale trots bij, of zelfs voor in de plaats. Het vaderland, ineens bestond het, en iedereen deed maar alsof het altijd al had bestaan.
Als we er nu op terugkijken dan is het maar koddig, dat 19e eeuwse nationalisme. Ook Nederland, nog maar net met tegenzin los van België geraakt, had symbolen nodig. Rembrandt van Rijn werd opgepoetst: onze nationale schilder. Vondel, Hooft en Bredero, die mochten we nooit vergeten. Er kwamen straten en parken en op de pleinen werden standbeelden neergepoot. Er werden liederen geschreven, samen zongen we voor het nieuwe vaderland. Maar verder viel het nogal mee in Nederland, de pompeuze monumenten die in Brussel werden gebouwd waren nog veel nationalistischer. Een jubelpark met een triomfboog, een gigantisch justitiepaleis, zuilen, lanen, beelden: alles voor het Belgisch vaderland. Verderlezen…