Standaardstellen
’t Is alweer wat weken geleden dat ik terugkeerde uit Polen. Tijd genoeg om talen te bedenken, en dat heb ik dan ook gedaan. Maar daar hebben de trouwe lezers van dit blog – dat zijn er voorlopig nog niet veel – niks van gemerkt. Ook dat hoort bij talenstellen: zwijgend mijmeren, aarzelen met publiceren, want talen zijn nooit af en nooit goed genoeg voor een publiek.
Maar er is nauwelijks publiek. Niemand zal ooit Issels leren. Wat zou ’n talensteller als ik dan malen om publiek? Misschien is ’t dat: ik wil publiek. Sommige gestelde talen verdienen dat en er zijn er die ook echt een publiek hebben. Standaardtalen, door enthousiaste talenstellers verzonnen met wat dialecten in het achterhoofd, zijn daarvan goede voorbeelden.
De Nederlandse standaardtaal is door heel veel mensen gemaakt en ontwikkeld, maar sommige standaardtalen zijn door één iemand bedacht en beschreven. Heel bekend is het Nynorsk, een wat archaïsche Noorse standaardtaal die ook echt wordt gebruikt en is bedacht door Ivar Aasen. Een ander voorbeeld is de Slowaakse standaardtaal, die net als het Nynorsk op een aantal dialecten is gebaseerd door een ijverige talensteller, Ľudovít Štúr. Zijn taal is ook nu nog de officiële voertaal van het inmiddels onafhankelijke Slowakije.
Bedachte standaardtalen hebben een aantal voordelen. Ze zijn redelijk neutraal, want niet op het dialect van blaaskakerige hoofdstedelingen gebaseerd, en ze zitten vaak net wat beter in elkaar dan natuurlijke talen. Het Slowaaks heeft veel minder uitzonderingen dan het Tsjechisch en het Pools en is wat dat betreft één van de toegankelijkste Slavische talen. Helaas is het niet eenvoudig een degelijke cursus Slowaaks te pakken te krijgen, dus die toegankelijkheid is relatief.
Toen ik na mijn Polenreis aan het talenstellen raakte zag ik al gauw dat het Slowaaks van Ľudovít Štúr onvermoede kwaliteiten heeft. Tsjechisch en Pools zijn opvallend verschillende talen, tot je Slowaaks leert. Het Slowaaks is werkelijk de missing link die oude amateurwetenschappers er al in vermoedden: heerlijk vormt het een veilig midden tussen het wat stijve Tsjechisch en het sappige Pools. Als je ’t van wat malligheden ontdoet en de spelling nog iets anders vormgeeft zou het best de standaardtaal van drie landen kunnen zijn.
Zo stelde ik een standaardtaal: Lechtsjechisch, Hartslavisch, Poslotsje – een naam heb ik er niet voor. Maar ’t is verder al best ’n aardige taal, zij het nog onaf en dus onbruikbaar. Toch kan ik er al iets over uitleggen. De uitspraak, bijvoorbeeld, gaat van een losse norm uit: Polen mogen hun sappige medeklinkers houden, de Slowaken hun gevoel voor ritme:
Pools: dzieci
Tsjechisch: děti
Slowaaks: detí
Drie woorden voor kinderen. In mijn standaardtaal is “kinderen”:
dieti
Polen kunnen de combinatie die- uitspreken als dzje-, Tsjechen als dje. De Slowaken zeggen in het enkelvoud al diet’a, dus die kunnen aan dieti ook wel wennen.
Spelling is lastig bij Slavische talen: steeds wordt er teruggegrepen op diakritische tekens die boven de letters zweven en die aangeven hoe ze moeten worden uitgesproken. Daar wilde ik vanaf, want haakjes typen gaat me te lastig op een Nederlands computertje. Daarom heb ik me wat laten inspireren door zowel de Poolse als de Slowaakse spelling. “Worm” schrijf ik, net als de Polen doen, als czerw (Tsjechisch: červ), tegelijk doe ik niet mee aan het Poolse pięć (vijf), dat schrijf ik als piet’. Voor de uitspraak hoeft dat niet eens zoveel uit te maken, al moet ik misschien nog iets bedenken om Polen die een neusklank willen laten horen daarvoor de kans te geven.
Maar ja, ’t is natuurlijk onzin allemaal. Er zijn al standaardtalen in die drie landen en die functioneren prima. Als ik in de 19e eeuw geleefd had, dan was er misschien nog hoop voor me geweest, maar nu is het te laat. Voor Europa, tenminste. In Afrika is nog wel wat werk te verrichten. Misschien moet ik daar de volgende kerst maar heen.