’t Noordeloos woordgeslacht
In de VPRO-gids staat altijd ’n stukje van A.L. Snijders, schrijver van korte verhalen maar voor de redactie van die gids geloof ik een columnist. Ik lees dat graag, Snijders beschrijft de wereld zo beheerst en berustend, in een vriendelijk Nederlands waar ik zelden iets op aan te merken heb. Ook nu wil ik dat niet doen, want hoewel Snijders volgens de letter van de wet een taalfout maakte, ben ik berustend genoeg om te weten dat hij dat eigenlijk niet deed.
Opvallend was het wel, het stukje waarop m’n oog bleef hangen toen ik van ’t weekend zijn verhaaltje las. “De taal is een stad,” schreef Snijders, “je woont er, je kent hem, maar je komt niet in alle straten en buurten.” Een fijne vergelijking natuurlijk, maar ik bleef naar dat “hem” kijken, niet omdat het nieuw was, maar eerder omdat het al de zoveelste “hem” was. Ik wist toen dat ik er vandaag over zou schrijven.
Vrouwelijke woorden in de standaardtaal
De Nederlandse standaardtaal staat niet al te ver van de dagelijkse spreektaal af, niet in Nederland tenminste (wel in Vlaanderen), maar ze bewaart soms wel relicten uit een ver verleden. Eén van die relicten is het vrouwelijk woordgeslacht. Dat is in de spreektaal allang terzijde geschoven, “de koe, hij geeft melk” wordt er gezegd, en als mensen standaardtaal moeten spreken gaan ze er van de weeromstuit mee knoeien (“Amsterdam en haar grachten”). Alleen in het zuiden, in Vlaanderen dus, wordt het vrouwelijk geslacht nog duidelijk onderscheiden in de omgangstaal, op manieren die er juist voor zorgen dat die omgangstaal zo van de schrijftaal verschilt (verbogen lidwoorden).
De Nederlandse lezer van mijn blog zal ’t nu onderhand wel vermoeden, maar nog niet zeker weten: “taal” en “stad” zijn beide vrouwelijke woorden. Snijders had dus ’n mooie, gelijkwaardige vergelijking klaarliggen, van twee vrouwelijkheden, en toch verwees hij daar toen naar met “hem”. Zijn verhaal was niet bedoeld spreektalig, enkele alinea’s verder schreef hij zelfs “te zijner tijd”, dat is schrijftaal en zelfs wat statig.
De taal gaat verloren als –
Wat jaren geleden, toen ik net in Amsterdam studeerde na twee jaar Vlaanderen, woonde ik een college van professor Weerman bij. Ik deed dat stiekem, want ik studeerde aan de VU en niet aan de UvA, waar Weerman doceerde, dus tijdens het college hield ik me wat op de achtergrond. Het was een interessant college over wetenschap en het streven van de standaardtaal. Weerman betoogde dat je als wetenschapper taalverandering moest beschríjven, niet veroordelen, dat streven was dus niet het terrein van de wetenschap.
Een brallerige student op de eerste rij viel de professor steeds maar in de rede, hij vond juist dat taalwetenschappers de standaardtaal moesten redden, Weerman moest niet zeggen dat “hun zeggen” wel een logische ontwikkeling was, waar haalde die man dat vandaan! – Enfin, het type student dat je in België soms ’n beetje mist en je in Nederland na twee minuten al te veel wordt. Vuriger werd zijn betoog en toen zei hij: “De taal gaat verloren als je hem niet goed gebruikt!”
Alle wetenschappelijke voorzichtigheid ten spijt kon ik het toen toch niet laten hem te verbeteren: als je haar niet goed gebruikt. De professor lachte.
Noord en zuid
Die branie was natuurlijk even Hollands als de taalfout van die student. En eigenlijk is het geen taalfout meer. Als ik in mijn werk als tekstschrijver met “haar” naar vrouwelijke woorden verwijs denken klanten dat ik me vergis, ik doe het maar niet meer, tenzij ik Vlaamse klanten heb. Want de Vlamingen geven het vrouwelijk woordgeslacht niet op, die houden aan de oude drie geslachten vast, omdat ze zo spreken en misschien ook wel omdat ze daarmee eindelijk iets hebben dat Vlaams is aan de standaardtaal, die verder toch zo onmogelijk Hollands is.
Maar ja, de Hollandse standaardtaal, het noordelijke Nederlands – getalsmatig staat het sterk genoeg om een eigen weg te gaan. Als zelfs onze grote schrijvers “hem” schrijven waar de Vlaming “haar” verwacht, dan is het tijd om de wateren te scheiden. De Taalunie heeft de strijd ook al gestaakt. Als wij dat mogen, dan mogen zij toch ook “dat groot gebouw” zeggen, en zelfs “den ouden bakker”? De standaardtaal is een oude stad waar nodig nieuw asfalt moet worden gelegd, met nieuwe lijnen en nieuwe grenzen. Het woordgeslacht is nu nog een detail, maar het komt niet alleen, er is meer en straks is er daardoor minder.