De verengelsing van het hoger onderwijs
Zo af en toe is taal zo nieuwswaardig dat er in het openbaar over wordt gediscussieerd. Dan ben ik er met m’n taalblog in de regel als de kippen bij om ook mijn zegje te doen, want discussies over taal geven m’n schrijverij bestaansrecht. De laatste weken, of maanden al afhankelijk van wie je volgt op Twitter, is er zo’n discussie over de verengelsing van het hoger onderwijs – en toch heb ik er hier nog niks over gezegd. Laat ik dat dan vandaag ‘ns doen.
Opzien tegen verengelsing?
Dat verengelsing onwenselijk is, lijkt voor de tegenstanders ervan vanzelf te spreken. Meestal volstaan ze met wat praktijkvoorbeelden, die inderdaad wel wat belachelijk zijn, en laten de rest aan het oordeel van de lezer over. Als het goed is denkt die lezer dan: nou, die verengelsing, die lijkt me onwenselijk ja. Dat dat voor zo veel mensen vanzelf spreekt is trouwens wel interessant, ik zou zeggen: ook dat is een gegeven, ook dat is een argument. Maar het mag natuurlijk niet het enige zijn.
De argumenten vóór verengelsing, of beter gezegd de argumenten tegen de tegenstanders daarvan, gaan vaak nogal nadrukkelijk over dat sentiment. Dat zou angst zijn, angst voor het vanzelfsprekende, namelijk dat heel de wereld Engels spreekt en dat daar tegenin sputteren nogal achterlijk is. De dingen gaan zoals ze gaan en op de universiteiten gaat het nu eenmaal zo dat de omgangstaal van de wetenschap ook de voertaal in de collegezaal wordt. Ook dat proces is een gegeven, zou ik zeggen, want inderdaad gebeurt dit, niet alleen in Nederland.
Beide argumenten lijken verengelsing als iets te benaderen dat groter is dan wijzelf, als iets om tegen op te zien. Sommigen vinden het een woeker en verzetten zich, anderen leggen zich neer bij het onvermijdelijke. Het lijkt ’n beetje op de discussie over de EU of die over globalisering in het algemeen, dat maakt de discussie ook interessant. Maar ik zou verengelsing toch zo niet zien. Het is uiteindelijk een vrij overzichtelijk verhaal van keuzes maken en ambitie hebben.