De kindertaal van Siem: de letter N
Siems kindertaal ontwikkelt zich nu wel razendsnel. Hij is net twee; praten is belangrijk voor hem, hij wíl communiceren en oefent er flink op. Steeds beter drukt hij zich uit, steeds vaker verbaast hij ons, zijn ouders, met zijn kunsten. Door zijn uitspraak van de letter n leert hij ons zelfs iets over onze eigen taal.
Van „l”, „r” en „n”
Er zijn best wat klanken die moeilijk zijn voor Siem. We hebben het hem niet makkelijk gemaakt door hem Siem te noemen, want de „s” is voor hem zo goed als onuitspreekbaar. Ik schreef het al eerder: hij noemt zich Tiem. Aan het einde van woorden lukt het nog wel („huis”, „boos”, ook poos voor „proost”), maar aan het begin van woorden is de „s” een t. Ook opeenhopingen van medeklinkers blijven lastig. Hij maakt het vaak even simpeler, maar wie de regels kent, verstaat Siem best.
Echt problematisch zijn de „l”, de „r” en de „n”. Alle drie die letters kan Siem uitspreken, hij kan „Roel” zeggen, „neus” ook en hij zegt lape voor „slapen”, maar het lukt hem eigenlijk alleen als hij er echt zijn best op doet. In de praktijk lopen deze medeklinkers door elkaar en heeft hij het dus over noel en over lamp als z′n broer ′n krampje verbijt.
Siem is nu op Texel en daar onderhoudt hij een vriendschap met de geit van Avanti, Rembo. Hij heeft van de winter zijn naam al geleerd en hij lijkt die onthouden te hebben, want toen we hier aankwamen wist hij het meteen: daar is Rembo. Maar hij zei: „Nembo!” En nu soms: „Rembo”. Of: „Lembo”. Het lijkt wel of er in zijn hoofd één medeklinker is die verschillende jassen aan kan trekken. Zo veranderlijk als het Texelse weer.
De eind-n
Siem heeft een scherp oor voor wat wij zeggen. Hoewel ik meestal Nederlands tegen hem spreek, weet hij heel goed dat de Tesselse klanken die hij hier ook hoort bij mij horen en niet bij zijn (Belgische) moeder. Mama zegt „dijk”, weet Siem, papa noemt de Waddendijk vaak diek. Dat klinkt voor Siem als muziek – want dat woord, „muziek”, spreekt hij uit als diek…
Wat Siem ons ook leert is dat de eind-n, die noch zijn moeder, noch ik uitspreken (we zeggen allebei lope en niet lopennn), wel degelijk bestáát. Lezen kan Siem natuurlijk niet, het is niet dat hij het door de spelling weten kan, en toch zegt hij: lopeN. LezeN. KomeN. De eind-n hoort er wat Siem betreft helemaal bij. Hoe weet ′ie dat?
Hij weet het omdat wij het ook weten. We zeggen normaal wel: We kome, maar in zinsverband zeggen we eerder: We kome-n-eraan. Zo is Siem aan de weet gekomen dat die „n” daar wel degelijk hoort. Siem zegt de woorden zo compleet mogelijk, zelfs als hij dat moeilijk vindt, en dus zegt hij: komennn.
Het Franse oor
Het Nederlands werkt eigenlijk net als het Frans, waar wel meer slotmedeklinkers wegvallen en toch weer hoorbaar zijn als er op het woord een klinker volgt. Dat we keurig „komen” schrijven klopt wat dat betreft goed met de Franse spelling, die we vaak zo moeilijk noemen: ook zij schrijven de klanken die je alleen maar af en toe hoort. Siem geeft ze dus gelijk: die „n” is er heus.
Nog eens n, l en r
Maar er is nog iets aan de hand. Nederlandse woorden eindigen vaak op een lettergreepje met weinig nadruk. Vaak is die lettergreep „-en”, maar het komt ook vaak voor dat die lettergreep „-er” of „-el” is. Siem drinkt uit een „beker”, hij eet met een „lepel”. Hierboven schreef ik al dat het soms wel lijkt alsof „l”, „r” en „n” in Siems hoofd dezelfde klank zijn. Zo kan hij ook wel gedacht hebben: woorden eindigen op „-er”, op „-el”, dan zeker ook op „-en”. Zo maakt hij in zijn hoofd een systeempje waarmee hij alles wat wij zeggen ordenen kan.