De kindertaal van Siem: kant niet

Van de grammatica maakt Siem werk. Hij weet dat er een systeem in zit en hij voelt ook wel aan, dat dat systeem in principe zonder uitzonderingen werkt. Wat voor het ene woord geldt, geldt ook voor het andere. Er zijn natuurlijk wel een páár uitzonderingen, dat weten we als moedertaalsprekers van het Nederlands allemaal. Siem maakt ons van die uitzonderingen bewust.

Meervouden maken

Eén van de handigste en gemakkelijkste regels van het Nederlands is dat je van één ding meer dingen kunt maken door „-en” achter een woord te plakken. Dat weet Siem ook. Je hebt één stoel, daar maak je dan „stoelen” van (in Siems uitspraak: toelen – met eind-n dus). Is er één mens, dan kun je daar weer „mensen” van maken (Siem: menten). Wat een heerlijke regel!

Moeilijker is dat er wat uitzonderingen zijn. Voor Siem is „kind” een belangrijk woord, hij vertelt het ons altijd meteen als hij ergens een ander kindje ziet. Dat is immers een potentiële speelkameraad! Maar wat nu als er meer van zijn? Wel, dan zijn het kinten. Dat de laatste letter van „kind” eigenlijk een „d” is, dat is al moeilijk genoeg, dat het meervoud van „kind” toch echt „kinderen” is, dat gaat er bij Siem nog niet in.

Werkwoorden vervoegen

Al een stuk abstracter dan het meervoud van zelfstandige naamwoorden is de vervoeging van werkwoorden. Siem weet er nog niet veel van. Dat er zoiets is als een verleden tijd lijkt hij nog niet te beseffen, ook al heeft hij een opvallend scherp geheugen voor zaken in het verleden (als je hem er een foto van laat zien, weet hij vaak goed te vertellen wat er op dat moment gebeurde). Dat werkwoorden in de tegenwoordige tijd ook vervoegd worden, dat begint stilaan te dagen.
Siem maakt zinnen en in die zinnen hebben werkwoorden een plaats. Wat weken terug gebruikte Siem een eigen hulpwerkwoord, dat klonk als „doen” maar allerlei abstracte betekenissen had. Tegenwoordig durft hij het aan ook met andere werkwoorden zinnen te maken. De derde persoon enkelvoud komt daarbij zeker van pas. We gingen van Roel boos al naar: Roel doen huilen, nu horen we soms: Roel huilt. Of hij dat nou echt zelf zo bedenkt? Of praat hij ons alleen maar na?

Ik denk toch het eerste, want hij gebruikt de t-regel ook waar het niet moet. Kant niet, horen we hem vaak zeggen. Piemelpoepen kant niet. Dat zijn inzichten hoor. Maar met die deugdzame filosoof heeft het natuurlijk niks te maken. Siem vervoegt het werkwoord *kannen, waarvan hij ooit zal leren dat het „kunnen” heet, met „kan” als derde persoon enkelvoud.

Grote groei

Zo groeit Siems taalbewustzijn elke dag. Maar het groeit niet alleen maar. De nieuwe inzichten volgen niet op de oude, ze staan naast elkaar. Als Siems broer sputtert, dan weet Siem wel dat hij „Roel huilt” kan zeggen, maar hij zegt ook nog gewoon Roel huilen of Roel boos. Of, en dat is toch ook heel schattig, hij rent naar Roels flesje en komt ons dat brengen, want hoezeer hij ook groeit in de grotemensentaal, de simpele taal van zijn broer verstaat hij misschien nog wel beter dan wij.

Lees meer over de de kindertaal van Siem.

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.