Duitse humor

“Es is nicht zu Viel gesagt, wenn man behaubtet, in eben dem Grad, wie unser Jahrhundert alle vorigen an Aufklärung übertrift, übertreffe Deutschland alle übrigen Nationen daran.” Jawel, er is weer aandacht voor Duitsland op deze webstek, ’t zal eens niet. “De Duitsers overtreffen alle andere volken als ’t op Verlichting aankomt,” dat zou niet te veel gezegd zijn, vond ene Wilhelm Ludwig Wekhrlin in 1785.

Ik zal eerlijk zijn: tot gisteren had ik nog nooit van Wilhelm Ludwig Wekhrlin gehoord. Ik denk niet dat ik me daarvoor hoef te schamen, die man is al heel lang dood en niet een talent van het statuur van Goethe of Schiller. De canon gaat aan zulke mensen voorbij. Toch is hij wel interessant, al was het maar om wat hij in 1785 allemaal over Duitsland schreef.

Wekhrlins stuk met de titel “Die Vorzüge der Teutschen” begint met een opsomming van wat het Duitse volk allemaal voor verlichts ondernomen heeft. De doodstraf afgeschaft, heksenvervolgingen aan banden gelegd, de duivel verjaagd… Maar niet alles is groots, aldus Wekhrlin, wat Duitsland ontbeert is een hoog niveau in de Schone Kunsten. Toneel, literatuur, het was allemaal maar middelmatig in Duitsland. “Unsere Musik wird nimmer originell werden,” dat staat er echt.

Ons moderne beeld van Duitsland is radicaal anders. Goed, we vinden ze inmiddels weer verlicht, onze oosterburen, maar we waarderen hun geschiedenis meer om de muziek en de literatuur dan om de verlichte daden van Duitse politici. Is dat onze fout, of speelt die Wekhrlin een spelletje? Net die vraag maakt zijn essay zo interessant. Na Bach en net voor Beethoven klinkt Wekhrlins stelling dat de Duitse muziek nooit origineel zal worden als een grap, niet eens een heel goede. Maar hoe moeten we de rest van zijn essay dan begrijpen?

Wekhrlin was, zo leert wat grasduinen, een voorvechter van de Verlichting, een snedig journalist, een satiricus ook wel. Zijn bekendste werk is Monolog einer Milbe im siebenten Stock eines Edamerkäses, een heel vermakelijk stuk tekst dat gewoon op internet te lezen is. Hier neemt Wekhrlin stelling in een filosofisch debat (kunnen wij beoordelen of onze wereld beter is dan andere) en daarbij maakt hij gebruik van ironie en omkering. Dat deed hij kennelijk vaker.

Wekhrlins Die Vorzüge der Teutschen lees ik dan ook als een omkering, een persiflage. Maar waarop? Lang niet alles wat hij beweert in zijn stuk is per definitie onwaar, maar er valt zeker de nodige nuancering aan te brengen. Wilde hij die nuance uitlokken? Wilde hij iets of iemand belachelijk maken? In de tijd werd Wekhrlin na eerdere verbale uitspattingen gevangen gehouden in een Beiers kasteel, wat het vermoeden sterkt, dat zijn schrijven bitter-ironisch was.

Sommige literatuur heeft eeuwigheidswaarde, andere niet. De scherpte van Wekhrlins essay is er meer dan 200 jaar later bijna helemaal af, alleen voor wie de historische omlijsting goed kent is er iets aan te beleven. Dat verklaart wel waarom de man uit de canon gevallen is.
Tegelijkertijd maakt de onbegrijpelijkheid van zijn grappen hem juist interessant – als ik zijn essay zonder meer begrepen had, dan had ik daar nu geen blog over geschreven. Dat is ironisch: juist omdat zijn teksten de tand des tijds níet doorstaan hebben onttrek ik Wekhrlin nu aan de vergetelheid, en met hem zijn kaasmijt, die ik iedereen aanbeveel.

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.