Alle talen op een eiland
In herberg De Zwaan te Hollum zat ik en at ik zaterdagavond tussen mensen van alle Waddeneilanden aan dezelfde tafel. Amelanders waren er thuis, Schiermonnikogers, Terschellingers en Texelaars waren er gast. Door een speling van het lot was één van de Schiermonnikogers op Vlieland geboren, wat de vertegenwoordiging compleet maakte. Een bijzondere samenkomst die een vrolijk resultaat was van het Wadden Vertel Festival dat in het weekend van 16 en 17 november op Ameland werd georganiseerd. Twee sprekers van Texel, één van Terschelling, één van Ameland en één van Schiermonnikoog hadden die middag over hun eiland en de zee verteld en zouden dat zondagmorgen nog eens doen.
Het is niet eenvoudig om mensen van al die eilanden samen te brengen, de afstanden zijn nu eenmaal lang. Maar als het dan eenmaal lukt, dan vergeet je haast alle moeite, zo vanzelfsprekend lijkt het dan. Het praat toch wel makkelijk, zo van eilander tot eilander. De Waddeneilanden delen eeuwen van geschiedenis, ze hebben misschien wel meer gemeen met elkaar dan met het vasteland. Dat spreekt ook uit de talen van de eilanden en juist die kregen bij het Wadden Vertel Festival alle aandacht: alle vertellers deden hun verhaal in hun dialect. Het ging dus van Tessels tot Schiermonnikoogs, van Simon Dros tot Jelle Woudstra – zelfs in die namen ligt al iets van de taalrijkdom besloten.
Dat ik er op Ameland bij mocht zijn was natuurlijk een eer. Hoewel ik Tessels spreek en ook een eilander achternaam heb, ben ik eigenlijk giên echte, ik ben nou eenmaal opgegroeid op het vasteland. Ik kwam ook gewoon met de bus naar de veerhaven van Holwerd. Mijn onderzoek naar het Tessels en mijn publicaties over dat dialect (zoals het Tessels Taalboekje en Beurd en deen) zorgden ervoor dat de Historische Vereniging Texel me uitnodigde mee te komen en er vooral notities van te maken. Al die Waddendialecten samen, dat zou voor mij toch gefundenes fressen zijn?
Waddendialecten
Het ligt eigenlijk niet zo voor de hand om van Waddendialecten te spreken. De eilanden vormen immers geen aaneengesloten gebied, zoals bijvoorbeeld Twente of West-Friesland dat wel zijn. Het gaat ook niet om dorpen rondom één kernstad, zoals veel andere dialectgebieden wel kunnen worden gekenschetst. Je zou misschien verwachten dat er een soort Helders wordt gesproken op Texel, een soort Harlings op Terschelling en dan een soort oostelijk Fries op Schiermonnikoog. Dat, of je beschouwt de eilanden als plekken van isolatie, waar oudere talen zijn bewaard. Of – wat ook kan, zouden die eilanden door de zeevaart niet juist een soort zeelieden-Hollands met elkaar delen?
Het aardige is dat het allemaal tegelijk waar is en toch ook weer allemaal niet. Er zijn zeker opmerkelijke overeenkomsten tussen de taal van Midsland, op Terschelling, en het stadsdialect van Harlingen. En in het oude, noordoostelijke Fries van Reyner Bogerman kun je inderdaad meer dan toevallige overeenkomsten met het moderne Schiermonnikoogs terugvinden. Ja, het accent van iemand uit Den Helder ligt dichter bij dat van een Texelaar dan menig jutter toe wil geven. De verbanden met de wal bestaan dus echt en tegelijk bestaat ook die isolatie. De dialecten verschillen en ze raken elkaar tegelijk.
Spreken van „Waddendialecten” is lang ook nauwelijks gebruikelijk geweest, al werd er decennia terug al scherp gediscussieerd over de gemeenschappelijke kenmerken van Vlielands en Midslands (zie het informatieve artikel van Heeroma). Het boek „Taal van de Wadden” (2004) door Mathilde Jansen en Marc van Oostendorp is vermoed ik de eerste publicatie die de Waddendialecten echt apart neemt en pleit voor onderlinge vergelijking. Het maakt dat boekje één van de aardigste in de reeks „Taal in Stad en Land”, omdat er een nieuwe manier van denken over dialect in wordt verkend.
Van Hollands en Fries
De Waddendialecten zijn vergelijkbaar, omdat ze een gelijkaardige ontstaansgeschiedenis delen en zich onder gelijkaardige omstandigheden hebben kunnen ontwikkelen. Dat ze tegelijk wel verschillen maakt de vergelijking alleen maar interessanter. Dat ze zelfs flínk verschillen blijkt als we naar de traditionele indeling kijken. De Waddeneilanden blijken dan een soort ritssluiting van Hollands en Fries: Tessels heet „Hollands”, West-Terschellings „Fries”, Midslands weer „Hollands” en jawel, Oost-Terschellings „Fries”. Ameland spreekt „Hollands”, Schiermonnikoog „Fries”: zo gaat het werkelijk om en om.
Bij deze indeling gaat het om taalhistorie. Daar waar ze „kerk” en „kind” zeggen of iets dat daarop lijkt, daar spreken ze Hollands, terwijl vormen als tjark (Schiermonnikoogs) en bòn (West-Terschellings) dan weer aan het Friese tsjerke en bern kunnen worden verbonden. De vroegste geschiedenis bepaalt zo de identiteit van het dialect. Tegelijk is het eilander Fries nogal eens Hollandser dan dat van het vasteland. Het eilander Hollands moet dan weer behoorlijk wat Friese invloed hebben gehad.
Klanken op getij
De Waddendialecten hebben dus oude Friese dan wel Hollandse wortels, maar ze gaan ook geruisloos in elkaar over, als het getij haast: er lijkt dan helemaal geen taalgrens te bestaan. Dat konden we tijdens het Wadden Vertel Festival goed horen.
Een interessante klank om op te letten was de g-. Aan het begin van woorden klinkt die op Schiermonnikoog als de Duitse g- van gut. Jelle Woudstra zei dus got voor „groot” en dat klonk dan net niet als „kot”. Zo’n klank ontbeert het Tessels, dat heeft de wrijf-g van het Hollands. Maar waar loopt de grens tussen die twee uitspraken? Niet over Ameland, duidelijk: Jeanet de Jong, uit Hollum, sprak weliswaar een taal die meer op Tessels leek dan op Schiermonnikoogs, maar ze had echt dezelfde g- als Jelle. Precies omgekeerd klonk dat bij Aukje Schol: die sprak Aasters, het Fries van Oost-Terschelling, haar woorden lagen daardoor dichter bij die van Jelle. Máár: zij sprak de „Tesselse” g-.
Het lijkt wel stuivertje wisselen tussen Hollands en Fries. Zo was het ook met de sch-. Dat is, zou je zeggen, een Hollandse klank, want in Den Haag zeggen ze sch- en in het Fries juist sk-. Als de bezoekers erom gewed hadden, dan hadden we vast gedacht: die Texelaars gaan schip zeggen en die Schiermonnikoger iets als skip. Het was omgekeerd. Gerard Kuip van Texel vertelde over de veerdienst van Skil (Oudeschild) naar Den Helder en had het dus veel over skepe. Het was sk- op sk- op sk-. Het Amelands, in naam toch een „Hollands” dialect, deed met het Tessels mee. Maar de „Friese” dialecten van Schiermonnikoog en Terschelling hadden dus de sch- die ook in de eilandnamen al besloten zit.
Het zijn twee voorbeelden die laten zien dat de variatie in klanken zich nog niet eenvoudig laat voorspellen. Bij de g- kun je nog een kaartje tekenen met de Hollandse klank in het westen, de Duitse in het oosten, dat ziet er dan nog wel logisch uit Bij sch- is zelfs dat niet mogelijk. De taalgrenzen hebben op het Wad blijkbaar een even grillig verloop als de slenken en geulen van de zee.
Eilanden van taal: overal taalgrenzen
De Waddenzee is een zee vol grenzen en de loop ervan verandert voortdurend. De vaargeul van Holwerd naar Nes wordt daarom continu gebaggerd. Eén vloed en het werk is al weer grotendeels ongedaan gemaakt. De Grieken hadden er vast een onderwereld in vermoed, maar dat is het Wad nou juist niet, alles komt immers steeds bovendrijven. Zo speelt deze zee met alle verwachtingen en zelfs met de eenvoudigste schilderswet, dat elk schilderij een horizon heeft. Waar is die horizon?
Taalgrenzen slingeren door de Waddendialecten. Ze slingeren ook over de eilanden. Gerard Kuip ontzag in zijn verhaal over de veerboten de Skilders niet, wat Simon Dros, zelf van Oudeschild, zich natuurlijk niet gebeuren liet – maar dat bleef bij kwinkslagen over en weer. De Amelanders waren al een stuk serieuzer over de hoge diek die hun eiland verdeelt in oost en west. Ten oosten ervan is tijd tèèd, ten westen zeggen ze tiid, wat dan weer net zo klinkt als het Tesselse tiêd. Die grens is dus een dialectgrens dwars over zee.
Maar dan de Terschellingers! Daar houdt men wel drie dialecten uit elkaar. Aukje Schol vertelde er over in haar Aasters. Westers wilden ze nog wel imiteren, voor de gelegenheid, maar Midslands? Nee, dat kon ze echt niet, het speet haar. Dat was geen spel. De slenken zijn op het Wad werkelijk zo diep. Al blijven ze dat niet.
Waddentalen bijeen
Hoog waren de dijken, diep de slenken, lang zijn de overtochten en kort was onze tijd. Toch was het gelukt, dat ene weekend in november: vier Waddentalen bijeen. Ze klonken naast elkaar en zo vierden we de diversiteit van de eilanden en hun zee. Herberg De Zwaan was er een schitterende plek voor, niet alleen door het historische decor en het smakelijke eten, maar ook – al spraken we dat liever niet hardop uit – door de naam. Immers, met het getij verdwijnen stilaan ook de Waddendialecten, om plaats te maken voor andere talen. Dat maakte de veelstemmige verhalen uiteindelijk ook tot een zwanenzang. Voorlopig is de diversiteit er gelukkig nog en zolang moeten we haar vieren. Verhalen genoeg!