Oude reizen: Europareis 2010
Van oude reizen blijven alleen de herinneringen over – tegenwoordig gelukkig nog in de vorm van foto’s. Zo blijven de kleuren, de luchten, de doorkijkjes bewaard. In dit blog foto’s uit 2010, toen ik met Interrail Europa doorkruiste, van provinciestadje naar provinciestadje, van paleis naar kasteel, van kathedraal naar kloosterkerk, en uiteraard – ook toen al – van brouwerij naar brouwerij.
Deze Europareis ging vooral door één taalgebied, het Duitse, met een klein uitstapje door dat stuk van Zwitserland waar nog Reto-Romaans gesproken wordt. Reto-Romaans is een echte grenstaal: ze lijkt op Italiaans, maar heeft ’n flinke Germaanse inslag. In de trein hoorde ik jongeren deze taal spreken, ik vroeg ze ernaar. “Eigenlijk is Duits onze moedertaal,” bekenden ze, “maar in de trein van school naar huis spreken we Reto-Romaans, om het te oefenen. Want het is wel een schoolvak.” Zo bewaart Europa z’n diversiteit, als curiosum. Voor de toerist is dat mooi.
Toen was ik nog student. Mijn gezelschap was ook student, een schoolvriend. Beide spreken we Duits, dat kwam dus wel van pas. Het reisschema was dit:
- Wiesbaden
- Ludwigsburg
- Zürich
- (Treinreis door de Zwitserse Alpen)
- Chur
- Schaan/Vaduz
- Feldkirch
- Innsbruck
- Salzburg
- Braunau am Inn
- Simbach am Inn
- Landshut
- Regensburg
- Erfurt
- Göttingen
- Celle
- Lüneburg
- Lübeck
- Wismar
- Schwerin
- Osnabrück
In etappes de reisfoto’s. We begonnen in Wiesbaden, een oude residentiestad nabij Frankfurt. De Nassau’s waren hier thuis, getuige ook het beeld van Willem de Zwijger op het marktplein. Het centrum is wat aangedaan door de oorlog en de economische voorspoed, maar de zichtassen zijn nog steeds indrukwekkend en de stad is ook aangenaam groen. Van Ludwigsburg, een residentiestad in de buurt van Stuttgart, zagen we minder, omdat het er vreselijk heet was. We zochten en vonden verkoeling in de plaatselijke brouwerij, waar de brouwer me aan z’n grassige hoppen liet ruiken – Hallertau, voor het eerst hoorde ik die naam.
Vanuit Ludwigsburg treinden we naar Zwitserland. De trein ging langs dichte bossen. De grens met Zwitserland was indrukwekkend: bij Schaffhausen donderde de Rijn van de rotsen. Daarna bleef het landschap tot Zürich wat gewoontjes. Zürich, stad aan het meer, is groots en kleinschalig tegelijk, met wijkjes tegen hellingen en trammetjes die de heuvel af boemelen, maar ook tunnels waar dubbeldekkers doorheen geperst worden, alsof ze metro’s waren. Fonteintjes langs plantsoenen leverden gratis drinkwater, maar de horeca waren duur.
Na Zürich reden we de bergen in. De eeuwige sneeuw! Als kinderen kropen we tegen de vensters omhoog; de Zwitsers sloegen het geamuseerd gade. Voor de eerste keer het hooggebergte zien, dat is toch wat. In Andermatt stapten we over op een klein treintje dat ons over een pas heen naar Chur bracht
Chur is ’n lief provinciestadje, omgeven door grootse natuur. Het was er stil en gezapig. De lunch stelde weinig voor, we belandden bij een pretentieloze snackbar – maar goed, het was betaalbaar.
Vanuit Chur treinden we verder naar de Liechtensteinse grens, die we wandelende over gingen. Liechtenstein is typisch zo’n land dat je bezoekt om het af te kunnen strepen. Het is eigenlijk gewoon een stukje Alpen dat per ongeluk geen Zwitserland en ook geen Oostenrijk is. Ze brouwen er bier en maken er wijn. Dat bier beviel me wel, de wijn minder. De hoofdstad Vaduz is trouwens net iets kleiner dan het grootste dorp Schaan – zo’n land is Liechtenstein.
Na Liechtenstein gingen we Oostenrijk in: Feldkirch, Innsbruck, Salzburg. Dat Salzburg is maar raar toeristisch, gelukkig verbleven we in een studentenwijk buiten het centrum. Na Salzburg zouden we Duitsland binnengaan via een brug over de Inn, de brug tussen Braunau en Simbach. Braunau am Inn is de geboorteplaats van Hitler, wat ze daar maar liever verzwijgen. Het is verder wel een aardig, typisch Midden-Europees plaatsje. Simbach am Inn heeft een station waar de tijd stil is blijven staan.
Vanuit Simbach brachten stoptreinen ons naar Landshut, een fraai stadje met een indrukwekkende kerk, een kasteel en fijne oude straten. Het bleef voor enige dagen onze basis, we verwierven er ons zelf een stamcafé. Vanuit Landshut bezochten we ook Regensburg, een indrukwekkende historische stad. We genoten er van de Beierse specialiteiten, vooral het bier natuurlijk.
Noordwaarts trokken we, van het historische Erfurt, via het studentikoze Göttingen naar het aardige maar ook wat saaie vakwerkstadje Celle.
Het noorden van Duitsland heeft z’n eigen architectuur, in baksteen. Voor die baksteengotiek heb ik wel een zwak. Het oogt aan de ene kant zo vertrouwd, zo Nederlands, maar de accenten zijn steeds anders – alsof je het zelf had kunnen dromen. Lüneburg en Lübeck bleken ook gezellige steden, waar we makkelijk aanspraak hadden.
Vanuit Lübeck bezochten we ook het fraaie havenstadje Wismar en de voorname residentie Schwerin.
De vakantie eindigde met een gratis toetje: door problemen op het spoor konden we Duitsland niet uit, dus bood de Deutsche Bahn ons een overnachting in Osnabrück aan. Ook Osnabrück had ik wel kunnen dromen, zo Nederlands leek het, en toch nog net anders. Het is een gemoedelijk stadje met, ondanks heel wat nieuwbouw, toch een fraai oud centrum.
Zoiets noemde ik dan een Europareis – en dat vind ik het nog wel, ook al bleef ik dan in één taalgebied. Zoveel stijlen, zoveel residenties van oude staten, zoveel smaken en accenten ook… Dit taalgebied is echt een dwarsdoorsnede van ons continent. Uiteindelijk overtuigde deze reis, die ik toen maakte als student, nog sterker van mijn keuze voor de Duitse taal, waar ik nog steeds geen spijt van heb gekregen.