Luxemburg, stad in drieën
Vorig weekend was ik in Luxemburg, één nacht maar, nauwelijks twee dagen. Ik was er ook niet voor het eerst, het was geen eerste kennismaking die te vluchtig was. Als terugkeren voelde het toch ook niet, daarvoor ken ik Luxemburg niet goed genoeg, al heb ik toch nog geprobeerd oude herinneringen na te reizen, wat maar een beetje lukte. Goed, ik was er, daar gaat het toch maar om.
Luxemburg is een land en vooral ook een stad; naar die stad is het land genoemd. “Kleine burcht” heette die stad eigenlijk, we hadden haar in het Nederlands nog wel Luttelburg kunnen noemen, en als het een dorp in Groningen was geweest Lutjeborg. Hoe het precies Luxemburg geworden is wil ik liever niet weten, daar moet veel verwarring en slechte uitspraak aan vooraf zijn gegaan en daar ben ik gevoelig voor.
Foto’s van Luxemburg
Nu goed, Luxemburg dus, een hoofdstad met nauwelijks meer inwoners dan Alkmaar (en kleinere voorsteden), waar toch iets van uit moet stralen, want de stad wordt onder de voet gelopen door expats uit de buurlanden en Portugal. Ook Nederlanders wonen er graag en in grote getale. Wat is die uitstraling?
De stad heeft grofweg drie gezichten. Allereerst is er de bovenstad, met de kathedraal en het paleis van de groothertog, beide fraaie gebouwen maar niet werkelijk van grootstedelijke allure. Er is een classicistisch stadhuis dat aan een te groot plein staat. Tussen dit plein, de kathedraal, het paleis en de aardige Michaëlskerk slingeren enkele charmante straatjes. Aan de Vismarkt, zelf zo’n straatje, staat op een gevel te lezen: Mir wölle bleiwe wat mir sin (Wij willen blijven wat we zijn). Is de Luxemburgers dat gelukt, blijven wat ze zijn? De spelling is in elk geval veranderd sinds die spreuk op die muur geschreven is…
Wie verder omhoog gaat wordt geconfronteerd met moderniteit die spot met de steegjes en geveltjes van de oude wijk, en vooral ook met die spreuk. Een deel van de bovenstad is opgeofferd aan kantoorgebouwen, een busstation en heel veel asfalt. In de toekomst komt hier een tram, hopend op betere tijden is men al begonnen enkele van de kantoorgebouwen af te breken – maar voor nu was het me daar onaangenaam, snel dook ik de benedenstad in.
De benedenstad is het tweede gezicht: kleinschalig, met een riviertje dat door de luwte van de heuvels prachtig glad kan zijn en dan de Michaëlskerk weerspiegelt. Het diepe dal van de benedenstad scheidt de bovenstad van het derde gezicht: de 19e eeuwse stad rondom het station. Hier zijn de restaurants goedkoper dan in de oude stad, maar aan architectuur valt nog wel wat te beleven. Hier oogt Luxemburg plots wél grootsteeds, er is zelfs een Parijsplein dat z’n naam eer aan doet. Pompeuze gebouwen, groene pleinen en een boulevard – nog wel, tenminste, want de laatste moet een trambaan worden.
Luxemburg in drieën: drie talen, drie buurlanden, drie gezichten. Zo heb ik haar gezien en zo wilde ik haar ook zien. Gebouwen zag ik, talen sprak ik, bieren proefde ik. Ik zou dan ook eigenlijk drie keer weer over Luxemburg moeten schrijven. Misschien dat ik dat dan ook maar doe.