Spelling voor rekkelijken en preciezen

Ook op deze site gaat het wel eens over spelling. Spellingdiscussies horen er nu eenmaal bij als je met taal en taalgebruik bezig bent. Niet iedereen is daar overigens gelukkig mee, ik zeg ook graag dat er andere, interessantere onderwerpen zijn. Thuisdialectologie bijvoorbeeld. Maar vandaag wil ik er nog wel ‘ns op in gaan, om dan in ieder geval mijn eigen positie te verduidelijken.

spelling rekkelijken preciezenSpellingdiscussies zijn heel overzichtelijke discussies, die zoals zoveel discussies uiteindelijk altijd neerkomen op een strijd tussen rekkelijken en preciezen. De preciezen benadrukken dat spelfouten heel ernstig zijn, dat onderwijs en het consequent verbeteren van discussiepartners heilige middelen zijn om de spellingvrede te bereiken, dat wie slecht spelt z’n taal niet beheerst en zo verder. De rekkelijken zeggen dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen, klagen dat anderen hen op hun spelling verbeteren terwijl het over de inhoud moet gaan, en pleiten soms zelfs voor meer spellingvrijheid, waarover dadelijk meer.

Het belang van goed spellen

Behalve blogjes over bier, taal en andere liefhebberijen schrijf ik ook teksten voor opdrachtgevers. Daarnaast corrigeer ik teksten van anderen. Dat is mijn werk. Vanzelfsprekend besteed ik daarbij aandacht aan spelling. Veel van de teksten die ik schrijf zijn bedoeld om goed te scoren in Google en we weten dat teksten die goed gespeld zijn goed scoren, dat heeft Google zelf gezegd. Niet dat Google mijn teksten of die van anderen nakijkt op spelfouten, dat is niet zo, het effect is indirect: internetgebruikers kennen meer autoriteit toe aan correct gespelde webteksten, ze linken ze vaker, ze klikken langer door op websites die verzorgd en professioneel ogen en dat alles heeft weer effect op de score in Google.

Als tekstschrijver moet ik dus goed spellen. Bij mijn correctiewerk is het zelfs nadrukkelijk mijn opdracht dat ik op spelling let. Goed spellen is belangrijk voor mij, ik verdien daar mijn geld mee.

Natuurlijk gaat mijn belangstelling voor spelling wel verder dan dat. Juist omdat ik er door mijn werk zo mee bezig ben, zie ik ook wel hoe relatief “goed spellen” is. Er zijn mensen die echt slordig schrijven en zo iemand zal zeker op kritiek van lezers kunnen rekenen. Zulke teksten scoren ook geheid slechter in Google. Maar is dat ook zo bij teksten waarin af en toe een -d of een -t verkeerd staat, waarin het spatiegebruik niet altijd klopt, teksten waarvan de interpunctie beter kan? Laten lezers zich afschrikken door fouten die de gemiddelde lezer zelf ook maakt – fouten die hij waarschijnlijk niet eens zíet…?

Conventies en regels

Onze spelling bestaat uit allerlei conventies. Zo schrijven we bijvoorbeeld altijd “sch-” en niet “sg-“, dus “school”, “schaar”, “schip”, “schoen”. Het enkelvoud van “honden” is “hond”. We schrijven “horloge” en “garage” en niet iets wat misschien beter klopt met hoe we de woorden eigenlijk zeggen. Allemaal conventies. Het gekke is: we denken eigenlijk nooit over die conventies na, maar brengen ze bijna altijd correct in de praktijk. Het overkomt mij als corrector werkelijk nooit dat ik “sgaar”, “hont” of “horloozje” moet verbeteren. Die conventies zitten er sinds onze schooltijd bij nagenoeg iedereen gewoon ín.

Je zou hier een onderscheid kunnen maken tussen conventies en regels. Conventies zijn dan die oude, vaste afspraken waar eigenlijk niemand over nadenkt. Het zijn de woordbeelden die in ons hoofd zitten. Regels zijn afspraken waar we wél over moeten nadenken. Over interpunctie, bijvoorbeeld, over “er na” of “erna”, en vooral over “verteld” of “vertelt”. Bij dat nadenken gaat het vaak mis. Zeker krijg ik teksten onder ogen waarin de d’tjes en de t’tjes niet correct zijn, of waarin er spaties te veel of juist te weinig staan… Kennelijk gaat het bij die regeltjes mis, niet bij de conventies.

Spellingvrijheid?

De rekkelijken die het wagen om over spellingvrijheid te spreken, kunnen zich laven aan allerhande drogredenen, vaak verpakt in absurde spellingen. Toen ik eerder over de spelling-De Hond schreef noemde ik die reacties al. Het zijn dwaze reacties. De conventies worden echt niet zomaar verlaten. Ook in de middeleeuwen, toen iedereen schreef zoals ‘ie wilde, waren er al conventies. Bij meer spellingvrijheid zal het vooral om die lastige regeltjes gaan. Het is de willekeur die dan sneuvelt, de willekeur van streepjes en analogieën die eigenlijk geen analogieën zijn.

AnglicismeNeem nu die vermaledijde d’tjes en t’tjes. We spellen in de onvoltooid tegenwoordige tijd “vertelt”, omdat de regel is: stam+t. Dat is etymologisch niet helemaal juist, een -d zou hier logischer zijn, maar men heeft anders besloten. Bij het voltooid deelwoord geldt echter niet meer stam+t, daar geldt: stam+t/d, en of het dan -t of -d is, dat hangt van de voorgaande stammedeklinker af. Enfin, u kent de regel best, het moet dan “verteld” worden. Maar zonder deze regel zouden we elkaar ook begrijpen.

Spellingvrijheid kan op termijn ook nieuwe conventies opleveren. Hoe vaker er “verteld” geschreven wordt, hoe kleiner de kans dat iemand nog eens “vertelt” zou willen schrijven. Dan wordt de conventie dat we stam+d schrijven als de stam op een stemhebbende medeklinker eindigt, en stam+t als die medeklinker stemloos is – maar dan altijd, dus ook in de tegenwoordige tijd. Dan is daar weer zo’n conventie waar nooit iemand over hoeft na te denken. Dat is spellingvrijheid.

Rekkelijk noch precies

Spellingdiscussies zullen, zoals alle discussies tussen rekkelijken en preciezen, wel nooit helemaal verdwijnen. Toch is het besluit van die discussie eenvoudig: de waarheid ligt in het midden. Natuurlijk moet je niet alle conventies overboord gooien, je moet ook niet stoppen met spellingonderwijs, nee, dat creëert alleen maar onzekerheid. Maar onzekerheid creëer je ook, en houd je zelfs in stand, als je blijft emmeren over details. Wees ’n precieze voor de klas, maar ’n rekkelijke daarbuiten. Tenzij iemand bereid is te betalen voor ’n corrector – dan wil ik heel graag uw precieze zijn.

3 van de reacties

  • Over één ding kunnen we het alvast roerend eens zijn: ‘spelling’ steunt op conventie. Méér zelfs, taal steunt in haar geheel op conventie want ook de gesproken (grond)woordenschat en het grammaticaal systeem van een taal zijn zuiver conventioneel, ongeacht of we dat ‘conventies’ of ‘regels’ noemen en of dat gesteund is op eeuwenoude overlevering of op door de bevoegde overheid uitgevaardigde taalregels . Wat zou taal trouwens anders kunnen zijn? Elke taal is per definitie conventioneel, in al haar onderdelen, zij het dat die conventies in het ene onderdeel meer variaties en dus vrijheden toelaten dan in het andere.

    Voor de meeste talen is het zo dat aan het grammaticaal systeem de grootste vrijheidsgraad is toebedeeld, uiteraard voor de ene grammatica regel/conventie al meer dan voor de andere: woordschikking, meervoudsvorming, het gebruik van lidwoorden bv. is meestal ‘rekkelijker’ dan het werkwoordelijk systeem dat ten gronde geen variaties verdraagt (bij het aangeven van de handelende persoon, het getal, het modaal aspect en vooral het tijdsaspect, hetzij in de gesproken vorm dan wel in de geschreven vorm). Over het gebruik van een grammaticale -d en/of -t in het grammaticaal (conventioneel) systeem van het Nederlands kan m. i. dan ook geen discussie zijn: hier is er gewoon geen vrijheid, noch in de gesproken vorm, noch in de geschreven vorm. Het is juist of het is niet juist, het is Nederlands of het is geen Nederlands: ‘hij vertelt een verhaal’ is Nederlands maar ‘hij verteld’ of ‘hij verteldt ‘ of ‘hij vertel’ of ‘hij vertellen’ een verhaal, is géén Nederlands, punt. Dat geldt evenzeer m.b.t. de werkwoordelijke -s vorm in de 3de persoon enkelvoud presens in het Engels, al is daar blijkbaar geen enkele steekhoudende reden voor aan te geven of te bedenken. Dit zijn uiteraard geen conventies of wetten voor de eeuwigheid. In landen waar een taal en een (niet anarchistische) taalcultuur de spil van het maatschappelijk functioneren vormen, kan de bevoegde overheid (meestal de minister van onderwijs of een andere bijzondere taalinstantie) collectief geldende wijzigingen aanbrengen en invoeren. Etymologie is – weliswaar soms interessant en zelfs plezant – historisch taalonderzoek maar geen grammatica.

    De (grond)woordenschat van een taal is evenwel al veel minder ‘rekkelijk’. Behoudens in het geval van (nieuw)woordvorming (afleiding, samenstelling…) dat op zich al min of meer aan (grammaticale) regels gebonden is, zit daar geen enkele ‘rek’ op.

    Op ‘spelling’ zit helemaal géén rek, althans voor zover het spellingsysteem en de spellingvoorschriften geen rek of variaties toelaten. Onder ‘spelling’ versta ik het geheel van regels waarmee of de vormen waarin de gesproken woorden en zinnen in een bepaalde taal in schriftelijke vorm moeten of kunnen worden weergegeven (klanken, klankgroepen, klemtonen, intonaties, ritmes, toonhoogten, leestekens, woordkoppelingen, woordafbrekingen of woordafkappingen enz.). Elke taal heeft een eigen ‘spelling’, uitgevaardigd en opgelegd door de bevoegde overheid. Die ‘spelling’ kan meer of minder systemisch zijn: het Spaans bv. is grotendeels systemisch, het Frans ook maar wel gevarieerder en ingewikkelder. Het Portugees is al een hele slag minder systemisch, het Italiaans vele slagen minder, evenals het Engels. Het Nederlands neemt een middenpositie in maar is op tal van punten zeker vatbaar voor vereenvoudigingen, bv op het vlak van een systemisch geschreven “k” klank, een ‘ie’ klank, een ‘s’ klank, een “j” klank. Ook bepaalde niet klankfunctionele lettertekens zoals -th- / -ph- / -cq- / -que- kunnen zonder enig probleem best worden afgevoerd. Het ongewijzigd overnemen van grote hoeveelheden ‘vreemde’ woorden in andere ‘spellingen’ maakt elk ‘spellingsysteem’ zwaarder, lastiger en uiteraard functioneel minder eenvoudig en rendabel.

    Mijn conclusie: ‘spellingvrijheid’ is een contradictoir begrip. ‘Spellingvrijheid’ bestaat slechts voor zover de ‘spellingregels /spelregels’ die vrijheid geven. Dit betekent echter geenszins dat elke ‘spellingfout / spelfout’ als een zware taalfout moet worden gezien of beoordeeld. Terzijde: de mogelijkheid om in het Nederlands de gelijkwaardige woorden ‘spellingfout’ en ‘spelfout’ te vormen en te gebruiken, heeft niets met ‘spelling’ maar alles met de woordenschat en de vrijheidsgraden van de grammaticaregels van het Nederlands te maken, daar waar dit bv. in het Engels (spell / spelling / play / game) helemaal anders kan liggen.

    Nochtans ben ik van mening dat taalkundigen-neerlandici en in het bijzonder vakleraren Nederlands evenveel gewicht en aandacht dienen te geven aan de ‘spelling’ als aan de woordenschat en de grammatica en vooral ook aan de vrijheidsgraden van de grammatica van de Nederlandse taal. De veel gehoorde visie dat ‘inhoud’ primeert, kan ik niet delen omdat ik van mening ben dat een vakleraar Nederlands zich in de eerste plaats moet richten op de instrumenten die de Nederlandse taal biedt om gedachten, meningen, redeneringen en gevoelens tot uitdrukking te brengen, niet op wat er met die instrumenten tot uiting wordt gebracht (de inhoud). Inhoud is iets wat in elk ander leervak tot uiting kan / moet komen en is dus in het bijzonder de taak van elke vakleraar, niet of een heel stuk minder van de leraar Nederlands die zich specifiek moet concentreren op zijn vak: het goed en – waar mogelijk – creatief leren hanteren van de Nederlandse taal, in al haar onderdelen en aspecten.

  • Etymologisch is de spelling “hij verteld” juist, en ook “hij word”.

    De uitgang voor de derde persoon enkelvoud horen we dan wel als /t/, hij gaat op een oudere -þ terug (uit die klank kon ook de Engelse -s ontstaan). Die þ is in het Nederlands in andere gevallen /d/ geworden (vergelijk bv. Engelse woorden als “think”, “there”, “through” met de Nederlandse equivalenten). Dat we aan het eind van de lettergreep een [ t ] horen is het gevolg van een andere regel, namelijk dat stemhebbende medeklinkers stemloos worden aan het woordeinde. Het gaat hier dus om een /d/ die door zijn positie als [ t ] wordt uitgesproken. Fonemisch zou de spelling “hij verteld” daarom juist zijn.

    Bij “hij wordt” speelt nog iets anders. “Worden” is een afwijkend werkwoord, afgeleid van een verleden tijd, maar nu als tegenwoordige tijd gebruikt. Andere werkwoorden waarvoor dit geldt zijn “willen”, “zullen”, “moeten”, “kunnen” (zog. praeterito-praesentia). Typisch voor deze groep is dat zij geen uitgang krijgen in de derde persoon enkelvoud: “hij wil”, “hij zal”, “hij moet” (maar zie opmerking hierna), “hij kan” en dus ook, etymologisch, “hij word”. Vergelijk ook het Duits: “er wird”, niet *”er werdet”.

    Bij “hij moet” (Duits: “er muss”) geldt natuurlijk dat we die -t toch al niet zouden schrijven, we schrijven ook niet *”hij eett” (“er isst”). Etymologisch juist zou wellicht zijn: “hij eetd”, maar dat lijkt me onzinnig, net zoals “hij geldt” mij eigenlijk onzinnig voorkomt. Er wordt daar een -t geschreven die historisch gezien een /d/ is, maar toch onhoorbaar is, en nu geschreven wordt omdat de schoolregel “stam+t” voorschrijft, behalve als de stam eindigt op -t, want dan hoor je ’t niet. Of zo. Geen wonder dat deze regel zo verafschuwd wordt.

    Ik pleit er in de plaats voor om -d te schrijven na stemhebbende medeklinkers, en -t na stemloze, dus los van etymologie of analogie, maar gewoon zó, dat het woordbeeld altijd hetzelfde blijft.

  • “Naar” is een kunstmatige vorm die ik uiteraard keurig zal gebruiken als ik ’n schooltaak inlever of betaald werk moet doen, maar die mij verder niet heel veel doet. Het is bedacht, geen natuurlijk Nederlands. Woorden met eind-r zijn sowieso niet mijn favoriete woorden in het hedendaagse Nederlands, omdat ze zo dikwijls lelijk uitgesproken worden. Doe mij dan maar “na”, en ook “na … toe”. Het Duits komt ook toe met “nach” en weet zich desondanks te handhaven!

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.