Echt Nederlands bier

De bierrevolutie lijkt haast voltooid. Zelfs de supermarkten pakken nu uit met speciaalbier en de kranten blijven er over schrijven, weliswaar nog niet zo veel als over wijn, maar toch al meer dan ooit tevoren. Ook het internet doet nog mee, bier wordt zelfs zo populair dat de online discussies erover hetzelfde niveau krijgen als die op GeenStijl of hln.be – misschien wennen voor de oudere revolutionair, maar de discussie is nu tenminste breed en niet meer voorbehouden aan alleen die aardige buren van het bierdorp.

Als de bierrevolutie haast voltooid is, wat blijft er dan over om voor te vechten? Even dacht ik: niets, maar toen herinnerde ik me ineens mijn oude strijdpunt: Nederlands bier. We moeten Néderlands bier gaan drinken, eigen bier, niet de hele tijd die zoete Belgen. Hoe gaat het daar nu eigenlijk mee? Heeft de bierrevolutie het Nederlandse bier eindelijk tot norm verheven? Tot mijn schrik stelde ik vast dat dat eigenlijk niet zo was.

Natuurlijk, we kennen het succes, we hebben al haast 300 brouwerijen en veel van die brouwerijen maken ook gewoon ontzettend lekker bier. Je komt zo ook best tegen hoor, die brouwerijen. Soms hebben ze eigen proeflokalen en soms zijn ze ook in de hippere kroegjes doorgedrongen. In Amsterdam vind je steeds vaker bier van Oedipus, Pampus of Two Chefs en ook in Alkmaar dringen deze brouwers door, met mate, maar toch. Vandestreek staat bij de Mitra en De Molen is haast overal. Dat is toch geweldig?

En toch, en toch… Ik zie volop bieren van een stuk of twintig populaire Nederlandse brouwerijen, maar die andere 280, waar zijn die? Ik ken ze vaak nog wel ’n beetje van de festivals van PINT, of van de échte speciaalzaken in Amsterdam, maar verder dan dat lijken ze nog niet te zijn gekomen. Die nieuwe speciaalbieren van Albert Heijn, dat zijn óók veel Belgen hoor, en Schotten, Amerikanen, leuke bieren vanzelf, maar dus niet die 300 brouwers uit Nederland.

Natuurlijk zullen ze niet allemaal even schitterend wezen, die onbekende brouwers. Maar wat ik soms op de PINT-festivals voorbij zie komen is toch ruimschoots voldoende, dat kan zó bij de Mitra, zó bij de lokale slijter liever, zó op de lijst van één van de vele biercafés die Nederland rijk is. Toch mis ik ze vaak. Omdat ze te klein zijn, misschien? Brouwen ze gewoon te weinig? Ongetwijfeld geldt dat voor een aantal van deze brouwerijen. Maar dat is voor een gespecialiseerd café toch geen belet?

Als ik er naar vraag, in die cafés, dan hoor ik vaak een ander argument: het is zo duur. Nederlandse brouwers vragen blijkbaar meer voor hun bier dan Belgische, en ook bij de distributeur blijft er nog wat aan de strijkstok, of roerstok, hangen. Een lokaal biertje waar je 8 euro voor moet vragen in de kroeg staat toch wat zielig naast die alom bekende Belg voor 3,50. Hier is werk aan de winkel voor de brouwers en hun distributeurs.

Die distributeurs hebben nog meer te doen, trouwens. Vaak is de keuze uit Nederlandse bieren op de bestellijsten van de leveranciers gewoon te beperkt. Het leeuwendeel bestaat nog gewoon uit de oude vertrouwde Belgen en bij de meer vooruitstrevende verdelers wordt de lijst gecompleteerd met Amerikanen, eerder dan met Nederlanders. Hoe kan dat? Wie breekt er nog een lans voor vaderlands bier?

Peter van der Arend breekt die lans, al jaren, in het Arendsnest, een café met alleen maar Nederlands bier. Het is toch wel opvallend dat zijn idee nauwelijks navolging heeft gekend. De provincie staat nog altijd vol met Belgische biercafés en ook in de grote stad blijft het vaak bij wat excuuslokalen, de meeste bieren op de meeste kaarten komen nog gewoon van grote en middelgrote brouwerijen uit het buitenland. Daar sta je dan, met je bierrevolutie.

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.