Over streektaalgrenzen heen
Als bierliefhebber bezoek ik regelmatig bierfestivals, als thuisdialectoloog voortaan ook taalconferenties. Gisteren was ik in Amsterdam voor een streektaalconferentie – dat is een soort festival met in plaats van bier lezingen, en in plaats van bierliefhebbers taalkundigen om mee te praten. Voor mij toch wel gefundenes Fressen, zoiets. Ik heb er ′n welbestede dag gehad.
De titel van de conferentie luidde: De wondere wereld van streektaalgrenzen en over de grenzen tussen dialecten, en over de grenzen tussen taal en dialect, gingen de lezingen, die werden afgesloten met een debat.
Zoeken naar streektaalgrenzen
Het ochtendprogramma was gevuld met lezingen over dialectverschijnselen en hun verspreiding, met daarbij de vraag of die verschijnselen harde streektaalgrenzen konden opleveren. De actualiteit van het Catalaanse referendum gaf die vraag nog wat welkome urgentie. Kun je op basis van wat taalverschijnselen werkelijk grenzen trekken? Ja, je kunt kaarten tekenen, met isoglossen, met kruisverbanden, Wilbert Heeringa van de Fryske Akademy liet er prachtige zien. Maar zijn dat nu echt de taalgrenzen zoals we die voelen?
In de lezing van Jos Swanenberg werd ′n mooi praktijkvoorbeeld gegeven uit Noord-Brabant. De dialectkaart van die provincie, getekend door de grootmeester Weijnen, bestaat uit een wirwar van dialectgrenzen. De meeste van die dialectgebieden delen tenminste de kenmerken van het Brabants (even los van wat die zijn), maar er zijn twee uitzonderingen. In Willemstad en omgeving worden dialecten gesproken die eerder Hollands dan Brabants zijn, en in Budel wordt, als we naar de kenmerken kijken (bv. toononderscheid, ich voor „ik”) een Limburgs dialect gesproken. Toch ervaren de heemkundigen uit Budel hun dialect nog als Brabants en ook de provincie noemt álle dialecten in haar verzorgingsgebied Brabants. Is de dialectgrens dan louter een politieke? Verderlezen…

Vanmiddag sloeg ik Het Parool open en daar was het toeval dan: een
Nu, echt vergeten zijn dubbels natuurlijk niet, maar het zijn inderdaad niet de bieren waar de bierkoningen en -koninginnen van Nederland elkaar over appen, niet de publiekstrekkers op festivals, niet de bieren waar ikzelf over schrijf op dit blog over schrijf… Ik vond het streven dan ook sympathiek: nog ‘ns dubbels proeven, ze nog ‘ns ’n kans geven. Dubbels lijken op herfstbocken, maar zijn vaak wat gistiger en zo ook fruitiger. Zoet, daarom niet hip. Toch het proeven waard.
De Fuut Fieuw was wel een echt zomerbier geweest, met flink wat hop want hop verfrist. Deze week werd de Fuut Fieuw dan ook nog regelmatig besteld, want de zomer hield eerst maar niet op. Het weekend bracht het koele, maar zachte nazomerweer waar de brouwers op gerekend moeten hebben. Van de Nognietnaar Huismus verwachtte ik wel weer hoppigheid, maar dan wat warmer, gloeiender.
Gisteren was ik nog ‘ns in Amsterdam. Ik ging er ’n biercafé binnen dat ik nog niet eerder had bezocht en dat tot voor kort niet eens bestond. Een nieuw café, met een Engelse naam (Hoppy Days), een veelbelovende kaart en een taalbarrière. Want met Nederlands kwam ik er niet erg ver. Merkwaardig natuurlijk, Amsterdam is toch een Nederlandstalige stad, maar uniek is het niet; hoe dikwijls ben ik al niet in restaurantjes geweest waar de bediening me tot Engels verplichtte?
'n Beetje omgekeerd, geloof ik. Het Rotterdams heeft in de 19e en 20e eeuw juist veel invloeden van de "provincie"…