Gistaal

Hoppy DaysGisteren was ik nog ‘ns in Amsterdam. Ik ging er ’n biercafé binnen dat ik nog niet eerder had bezocht en dat tot voor kort niet eens bestond. Een nieuw café, met een Engelse naam (Hoppy Days), een veelbelovende kaart en een taalbarrière. Want met Nederlands kwam ik er niet erg ver. Merkwaardig natuurlijk, Amsterdam is toch een Nederlandstalige stad, maar uniek is het niet; hoe dikwijls ben ik al niet in restaurantjes geweest waar de bediening me tot Engels verplichtte?

Nu is Hoppy Days net nieuw, de mensen kunnen vast wel Nederlands gaan leren, en de mensen waren sympathiek, daar kon het niet aan liggen. Engels was voor hen ook al niet hun moedertaal. Dat was Italiaans, een taal die ik niet spreek maar wel versta. Mijn vriendin, die ook mee was, heeft dan weer Italiaans gestudeerd en toen dat eenmaal verklapt was ging het gesprek van Engels over op Italiaans. En ik deed mee.

Jaren eerder, in een andere stad en met ander gezelschap, ontmoette ik in een jeugdherberg een jongen met wie ik ook maar Engels sprak, wat best lukte, tot hij vertelde dat hij uit Zuid-Afrika kwam en ook wel Afrikaans kon spreken. De verleiding was te groot om níet op Afrikaans over te gaan, hij sprak het en ik eigenlijk ook, want ik had tijdens m’n studie wel wat stukjes Afrikaans gelezen en me een klein beetje in het ontstaan van die taal verdiept.

Spreek ik Afrikaans? Spreek ik Italiaans? Eigenlijk niet, ik heb die talen toch nooit werkelijk geleerd en ik ben eerlijk gezegd ook niet van plan ze te gaan leren. Wel leer ik Tsjechisch, wat me al geweldig van pas kwam in Slowakije en Polen. Ik spreek geen Slowaaks en ook nauwelijks Pools, maar door wat heen en weer te schaatsen door mijn hoofd en te imiteren wat ik rond me hoorde, kon ik me toch heel wel redden.

“Ik kon me redden,” dat was het natuurlijk wel. Gisteravond kon ik mij redden in het Italiaans, gewoon, door Frans en Latijn te mengen en dat af en toe aan te vullen met opgepoetst Portugees en zelfs nog het vergeten Spaans van de middelbare school, en door te luisteren natuurlijk. Soms keek ik m’n vriendin vragend aan, “Hoe vertaal je dat dan?” – Ik schaatste en schoof uit, ik dronk en draaide, en zo heb ik mij gered.

Het fenomeen is natuurlijk zo oud als de taal zelf. Cursusjes zijn een luxe, onderwijs was dat lange tijd ook. Als mensen een vreemde taal leerden spreken deden ze dat door te gissen, door woorden over en weer te gooien en door terug te vallen op woorden die internationaal genoeg zijn. Toen ik gisteren canzone nog niet wist, zij ik iets over een song en dat werd ook begrepen.

Gistaal was het, schommelen met woorden, zweven boven de grammatica. Ik paste toe wat ik kende en verzon wat ik miste. Zo zijn handelstalen (pidgins) langs taalgrenzen of in koloniën ooit ook ontstaan, zo werden oude talen verhaspeld en vereenvoudigd – zo werd Latijn natuurlijk ook ooit Italiaans. Door te gissen en te durven (ook dat vooral) speelde ik een stukje taalgeschiedenis na en verzon ik, talensteller of niet, een taal waarmee ik mij in het biercafé prima redden kon.

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.