Auteur Marcel

1
Meestnieuwnederlands (1)
2
Het oudste boek
3
Standaardstellen
4
Genitieven uit het oosten
5
Gedichter
6
Reis naar Friesland
7
Ingetaald
8
Burgerbrug

Meestnieuwnederlands (1)

Het allereerste Nederlands noemen we Oudnederlands. Veel Oudnederlands is er niet, en wat er is is vaak nauwelijks met zekerheid echt Oudnederlands, maar dat maakt voor die term niet zoveel uit. Het is nu eenmaal traditie talen in drie perioden in te delen en de eerste heet dan “oud-“. Na Oudnederlands komt Middelnederlands, de taal van Reynaert, Beatrijs en Jacob Van Maerlant – daar is veel van over. De derde periode is die van het Nieuwnederlands. Dat begint bij Vondel en Bredero en eindigt voorlopig niet. Ook dit blogje is volgens die driedeling geschreven in Nieuwnederlands.

De driedeling is, dat blijkt al wel, ’n beetje onbeholpen, want tussen mijn blog en Moortje of Lucifer gaapt niet alleen een tijd-, maar echt ook wel een taalverschil. Eigenlijk zou mijn Nederlands Nieuwstnederlands moeten heten, een vierde taalfase, die al ergens voor mij begonnen is en nog voortduurt na mij. Verderlezen…

Het oudste boek

Evangelie van CuthbertHet oudste boek van Europa is verkocht. Dat is in de Nederlandse kranten te lezen en ongetwijfeld ook in die uit andere landen. Het oudste boek van Europa, dat gaat ons allemaal aan. Zoiets is toch uniek, nietwaar?

Het gaat om ’n Engels boek, het Evangelie van Cuthbert. Het is geschreven in het Latijn. Het handschrift komt uit de zevende eeuw, dus oud is het zeker. Het werd geschreven op het mooie eiland Lindisfarne, in het hoge noorden van Engeland. De kopers – de eerbiedwaardige British Library – hadden er negen miljoen pond voor over. Zoiets bijzonders mag wat kosten.

Maar hoe bijzonder is het nu eigenlijk? Is dit werkelijk het oudste boek van Europa? De British Library zegt van wel, en als je nu “oudste boek van Europa” googelt krijg je massa’s Nederlandse artikelen die de British Library napraten. Als er maar één bron is kun je je afvragen hoe betrouwbaar die is. Zouden ze daar bij de British Library niet gewoon ’n beetje chauvinistisch zijn?

Verderlezen…

Standaardstellen

Slowaaks’t Is alweer wat weken geleden dat ik terugkeerde uit Polen. Tijd genoeg om talen te bedenken, en dat heb ik dan ook gedaan. Maar daar hebben de trouwe lezers van dit blog – dat zijn er voorlopig nog niet veel – niks van gemerkt. Ook dat hoort bij talenstellen: zwijgend mijmeren, aarzelen met publiceren, want talen zijn nooit af en nooit goed genoeg voor een publiek.

Maar er is nauwelijks publiek. Niemand zal ooit Issels leren. Wat zou ’n talensteller als ik dan malen om publiek? Misschien is ’t dat: ik wil publiek. Sommige gestelde talen verdienen dat en er zijn er die ook echt een publiek hebben. Standaardtalen, door enthousiaste talenstellers verzonnen met wat dialecten in het achterhoofd, zijn daarvan goede voorbeelden.

De Nederlandse standaardtaal is door heel veel mensen gemaakt en ontwikkeld, maar sommige standaardtalen zijn door één iemand bedacht en beschreven. Heel bekend is het Nynorsk, een wat archaïsche Noorse standaardtaal die ook echt wordt gebruikt en is bedacht door Ivar Aasen. Een ander voorbeeld is de Slowaakse standaardtaal, die net als het Nynorsk op een aantal dialecten is gebaseerd door een ijverige talensteller, Ľudovít Štúr. Zijn taal is ook nu nog de officiële voertaal van het inmiddels onafhankelijke Slowakije.

Verderlezen…

Genitieven uit het oosten

Poolse taalMorgen vlieg ik naar Polen. Voor deze site betekent dat een paar dagen stilstand, maar voor mijn hoofd natuurlijk niet. In Polen zal ik met een bijzondere taal geconfronteerd worden, de Poolse. Een taal met heel veel medeklinkers en ook nog een boel naamvallen.

Wat voor talensteller zou ik wezen als ik niet al geprobeerd had, wat Pools te leren? Zo’n oud cursusje van Teach Yourself was gauw gevonden. Hoe die nieuwe in elkaar zitten weet ik niet, maar die oude zijn zo geschreven dat alleen echte taalfetisjisten er doorheen komen. Voor talenstellers zijn ze ideaal. Lekker uitdagend. En de Poolse taal ís al zo’n uitdaging. Verderlezen…

Gedichter

Jolig doolde ik de vaderlandse letteren door, op zoek naar inspiratie voor kolderieke verzen in talen die niet eens meer bestaan. De verveling doet wat met ’n brein dat uitdaging behoeft. Ik las de scabreuze Middeleeuwers nog ‘ns terug, ik bladerde van einde tot begin door Bredero, half mompelend dreunde ik liederen uit Lucifer op en zo vergleed de week. Op vrijdagmorgen viel mijn oog op de naam Mattheus Gansneb Tengnagel.

Een goede gekke dichter heeft ’n gekke naam. Mattheus Gansneb Tengnagel trof ’t, al noemde hij zich in het gewone leven gewoon Tijs Tengnagel en is het niet helemaal zeker of hij dat adellijk klinkende Gansneb er zelf maar tussen had gezet, om zo verwantschap te veinzen met de échte Gelderse adel die zo heette, of dat Tijs werkelijk voluit Gansneb Tengnagel heette. Het is zoiets als het umlautje van Büch.

Verderlezen…

Reis naar Friesland

Sneek, ik zag er niks van. Door de ramen van de bus viel niet te kijken. Alles was van water wit. Over de voorruit schoven ruitenwissers. Waar was ik? Was dit al het station? Niemand zei mij iets, ik vroeg niemand iets. Kabaal van regen en wind, de motor van de bus, het belletje van iemand die op “stop” drukte, verder niets.

In Sneek moest ik wezen. Ik had er een afspraak met een Friese dichter. “Een zonderling,” hadden ze gezegd, “hij is de meest paranoïde dichter van Friesland.” Zijn onbereikbaarheid paste bij dat gerucht. Hij woonde in een donkere stad. Zware wolken werden er door zuilen water omhooggehouden. Een stad zonder kerktorens, zonder pleinen. Sneek moest per ongeluk zijn ontstaan.

Een mooi meisje verliet de bus. Verderlezen…

Ingetaald

steven-h-p-de-jongZo klein als iedereen beweert is ons taalgebied helemaal niet. De Nederlandstaligen hebben zich over best wat landen verspreid, en twee ervan zijn nog akelig rijke landen ook, wat in de moderne wereld misschien wel meer uitmaakt dan louter het aantal sprekers van een taal. Maar zelfs dát is in ons geval nog lang niet mis.

Verleden week was ik kort in een kleiner taalgebied, waar een taal te verwaaien stond, kleiner en kleiner werd en vooral voor de literatuur ongrijpbaar geworden was, niet eens zozeer voor de schrijvers en dichters, voor wie de taal natuurlijk niet ongrijpbaar genoeg kan zijn, maar voor de uitgevers vooral, die geen boeken meer verkochten, en voor de lezers, die ze niet meer lazen. Ik bezocht er een literaire avond, in Leeuwarden, of Ljouwert zogezegd, want ik spreek natuurlijk over het Fries en dat kleine, vlakke, waaiende Friese taalgebied. Veel grijze hoofden waren daar, maar ook een jeugdige enkeling, voor wie er foldertjes werden rondgedeeld over verliefd zijn in het Fries en waarop achter het Friese woord fereale tussen haakjes was geschreven dat het verliefd betekende. Jonge Friezen lazen hun taal niet meer, niet omdat ze niet van lezen hielden, maar simpelweg omdat ze hun taal niet meer voldoende kenden. Was dat dan onwil? Hoe mooi de avond verder ook was, met poëzij en Friese opera, het was dat foldertje, het was die vaststelling die bekleef: het geschreven Fries was stervende.

Verderlezen…

Burgerbrug

Nog is de langste dag niet voorbij. Hier is water, dat aan de kim verdwijnt in de dijk, in de duisternis, zo, dat het geen water meer is. Aan de duinen is nog licht, daar is de zee, daar is zon. Tussen zon en duisternis en tussen zee en dijk is de grote sloot, die gewoon zo heet. Hier is Burgerbrug.

BurgerbrugAan Burgerbrug is eigenlijk alles al voorbijgegaan, behalve de langste dag. Soms rijdt er een auto, langzaam, met koplampen aan. Iemand heeft z’n brommer opgevoerd. Daar staat een man, aan de vaart, naast zijn hond.
Zie Burgerbrug. Zee is er niet, al kun je buiten soms ruiken dat de lucht zout is, en roesten auto’s er veel te snel. Water is er wel, maar dat water is recht en duister. Het riet is gekamd, gemaaid, gestreken. De gemeente stuurt daar mensen voor, de dorpelingen blijven er maar vandaan, van het riet.
De grote sloot. Een hond die kakt, en dan snuift.

Wigman dichtte: “Hier is Holland een scheur in de natuur.” Veel meer dan die regels en dat gedicht, dat eigenlijk over Petten gaat, heeft dit dorp, dit land, de Nederlandse literatuur niet gegeven. Nescio schreef eens dat hij in Enigeburg was geweest, en later in Zijpersluis, bij het veer, dat nu niet eens meer bestaat. Hij is die ene dag vast door Burgerbrug gekomen, onderweg. Maar dat staat niet geschreven.
Er komt geen weg in Burgerbrug, geen trein, geen mens. Burgerbrug is niet eens het eindpunt van de lijn, het is zelfs niet Visvliet of Lahringen, Burgerbrug wordt simpelweg overgeslagen. Er is geen stoplicht in Burgerbrug.
Burgerbrug staat nergens.

Ik woon niet in Burgerbrug. Wat zou ik daar nog wonen. Maar in mij staat Burgerbrug. Het is mijn dorp. Ik leerde er kijken en schrijven en tekende er wel duizend keer die grote sloot, de brug, een lege kroeg. Ik schold er soms. Ik leefde daar. Zo gleed toch niet alles weg en werd Burgerbrug herinnering, mijn herinnering, en dat is toch wat waard.
Burgerbrug bestaat. Dat gaat niet voorbij.

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.