Auteur Marcel

1
Wat uren in Warschau
2
Genitieven uit het oosten
3
Gedichter
4
Reis naar Friesland
5
Ingetaald
6
Burgerbrug

Wat uren in Warschau

Héél een geschiedenis is een stad, en Warschau zeker. Toch zien we steden vaak maar zo vluchtig, alsof ze decor zijn. Warschau wordt dat zelfs wel eens verweten, ‘maar decor’ zou het zijn, een reconstructie van na de oorlog. Zit daar niet juist weer héél die geschiedenis in besloten? Hoe dan ook, ook was maar een paar uur in Warschau, net voor kerst. Toch geef ik hieronder graag een indruk in foto’s.

1.

Het centrum van Warschau is uitgestrekt: de Koninklijke Route (Trakt Królewski) is zo’n vier kilometer lang en staat vol interessante paleizen en kerken. Daar hadden we natuurlijk geen tijd voor. Gelukkig is het mooiste stuk van het centrum, de Krakauvoorstad met de Oude Stad en de Nieuwe Stad, wel goed te belopen in een paar uurtjes. Dat is dus het stuk Warschau wat we verkend hebben – en meteen ook het stuk stad wat de meeste toeristen verkennen, dus veel plaatjes zullen bekend zijn.

Goed, de wandeling dan maar. Als je het station uitkomt kijk je eerst tegen moderne winkelcentra aan, maar het kapitalisme staat hier toch nog ’n beetje in de schaduw van het Cultuurpaleis dat door Stalin aan de stad werd geschonken, te zien op de foto hierboven.

2.

Een andere oude wolkenkrabber werd nogal mishandeld. Wat zijn ze hier van plan? Deze paal is de eerste wolkenkrabber van Polen, vooroorlogs nog wel, al kreeg het na de oorlog wel een ander (stalinistisch) uiterlijk. Ik weet niet wat ze er nu mee gaan doen. Ik vrees het ergste.

3.

In de buurt tussen het Cultuurpaleis en het oude centrum wisselen oud en nieuw elkaar af. De sporen van een oorlog: in de Tweede Wereldoorlog werd Warschau bijna volledig verwoest. Het échte historische centrum is nadien vakkundig gerestaureerd (of beter: teruggebracht in 18e-eeuwse staat, want men restaureerde nogal romantisch destijds, met schilderijen als uitgangspunt), maar de 19e-eeuwse uitbreidingen vond men toen nog niet interessant genoeg. Wat hersteld kon worden werd hersteld, de rest werd door op zichzelf niet onaardige stalinistische blokken vervangen.

4.

5.

Voor de reconstructie hoef je niet ver te lopen. Dit paleisje is heel nauwgezet gereconstrueerd, omdat de bouwtekeningen bewaard waren. De architect die z’n archieven zo goed bijhield was de Hollander Tylman van Gameren, die een groot stempel op Warschau heeft gedrukt doordat hij vele paleizen en kerken mocht ontwerpen.

6.

De Krakauvoorstad (Krakowskie Przedmieście) is een prachtige boulevard, onderdeel van de Koninklijke Route. Let op de openbare ruimte, die heel mooi is ingericht. Laat die Polen maar schuiven!

7.

8.

9.

De stad ligt op een heuvel, dat heeft natuurlijk altijd z’n charmes.

10.

We naderen de Oude Stad (Stare Miasto), het middeleeuwse centrum van Warschau. Ook deze “oude” stad is een reconstructie van na de oorlog. Dat wordt er altijd bij gezegd. Men heeft de gruwelen met de reconstructie willen uitwissen, maar toch blijft iedereen de stad bekijken als een reconstructie. Zo wordt de herinnering aan de verwoesting van Warschau toch levend gehouden, juist dóór deze herbouwde stad.

11.

De Zygmuntzuil herinnert aan de Poolse koning die Warschau hoofdstad van zijn rijk maakte en het land en passant meesleurde in zijn persoonlijke vete tegen Zweden.

12.

13.

14.

15.

16.

Gevels boven de kerstmarkt op het Marktplein.

17.

18.

19.

20.

Op deze laatste foto’s gluurden we stiekem al naar de Nieuwe Stad (Nowe Miasto), die direct aan de oude grenst en een halve eeuw later ontstond. De bebouwing is nu natuurlijk even oud (herbouw), maar ook vroeger was er dus weinig verschil. Wel was de nieuwe stad armer, dus de woonhuizen waren wat minder statig.

De Nieuwe Stad heeft nog altijd een heel eigen bekoring. De sfeer is er ronduit provinciaal, het is echt een stil stukje Warschau waar je alleen als je goed luistert het geruis van de boulevards in het centrum nog hoort.

21.

22.

23.

24.

25.

Deze mooie barokke kerk werd ook door onze landgenoot Tylman van Gameren ontworpen. Het gebouw was in de oorlog in gebruik als hospitaal. Toen de Duitsers het verwoestten vielen daarbij in één klap duizend doden.

26.

Tylman van Gameren is overal. Ook dit mooie paleis, het Krasińskipaleis, is van zijn
hand.

27.

28.

29.

Langs pleinen en parken naderden we het Cultuurpaleis weer. Daarachter ligt het ondergrondse station. Mijn reis ging nu verder naar Rogoźno, maar in Warschau zou ik vaker terugkomen. Zo vluchtig is deze stad heus niet.

30.

Genitieven uit het oosten

Poolse taalMorgen vlieg ik naar Polen. Voor deze site betekent dat een paar dagen stilstand, maar voor mijn hoofd natuurlijk niet. In Polen zal ik met een bijzondere taal geconfronteerd worden, de Poolse. Een taal met heel veel medeklinkers en ook nog een boel naamvallen.

Wat voor talensteller zou ik wezen als ik niet al geprobeerd had, wat Pools te leren? Zo’n oud cursusje van Teach Yourself was gauw gevonden. Hoe die nieuwe in elkaar zitten weet ik niet, maar die oude zijn zo geschreven dat alleen echte taalfetisjisten er doorheen komen. Voor talenstellers zijn ze ideaal. Lekker uitdagend. En de Poolse taal ís al zo’n uitdaging. Verderlezen…

Gedichter

Jolig doolde ik de vaderlandse letteren door, op zoek naar inspiratie voor kolderieke verzen in talen die niet eens meer bestaan. De verveling doet wat met ’n brein dat uitdaging behoeft. Ik las de scabreuze Middeleeuwers nog ‘ns terug, ik bladerde van einde tot begin door Bredero, half mompelend dreunde ik liederen uit Lucifer op en zo vergleed de week. Op vrijdagmorgen viel mijn oog op de naam Mattheus Gansneb Tengnagel.

Een goede gekke dichter heeft ’n gekke naam. Mattheus Gansneb Tengnagel trof ’t, al noemde hij zich in het gewone leven gewoon Tijs Tengnagel en is het niet helemaal zeker of hij dat adellijk klinkende Gansneb er zelf maar tussen had gezet, om zo verwantschap te veinzen met de échte Gelderse adel die zo heette, of dat Tijs werkelijk voluit Gansneb Tengnagel heette. Het is zoiets als het umlautje van Büch.

Verderlezen…

Reis naar Friesland

Sneek, ik zag er niks van. Door de ramen van de bus viel niet te kijken. Alles was van water wit. Over de voorruit schoven ruitenwissers. Waar was ik? Was dit al het station? Niemand zei mij iets, ik vroeg niemand iets. Kabaal van regen en wind, de motor van de bus, het belletje van iemand die op “stop” drukte, verder niets.

In Sneek moest ik wezen. Ik had er een afspraak met een Friese dichter. “Een zonderling,” hadden ze gezegd, “hij is de meest paranoïde dichter van Friesland.” Zijn onbereikbaarheid paste bij dat gerucht. Hij woonde in een donkere stad. Zware wolken werden er door zuilen water omhooggehouden. Een stad zonder kerktorens, zonder pleinen. Sneek moest per ongeluk zijn ontstaan.

Een mooi meisje verliet de bus. Verderlezen…

Ingetaald

steven-h-p-de-jongZo klein als iedereen beweert is ons taalgebied helemaal niet. De Nederlandstaligen hebben zich over best wat landen verspreid, en twee ervan zijn nog akelig rijke landen ook, wat in de moderne wereld misschien wel meer uitmaakt dan louter het aantal sprekers van een taal. Maar zelfs dát is in ons geval nog lang niet mis.

Verleden week was ik kort in een kleiner taalgebied, waar een taal te verwaaien stond, kleiner en kleiner werd en vooral voor de literatuur ongrijpbaar geworden was, niet eens zozeer voor de schrijvers en dichters, voor wie de taal natuurlijk niet ongrijpbaar genoeg kan zijn, maar voor de uitgevers vooral, die geen boeken meer verkochten, en voor de lezers, die ze niet meer lazen. Ik bezocht er een literaire avond, in Leeuwarden, of Ljouwert zogezegd, want ik spreek natuurlijk over het Fries en dat kleine, vlakke, waaiende Friese taalgebied. Veel grijze hoofden waren daar, maar ook een jeugdige enkeling, voor wie er foldertjes werden rondgedeeld over verliefd zijn in het Fries en waarop achter het Friese woord fereale tussen haakjes was geschreven dat het verliefd betekende. Jonge Friezen lazen hun taal niet meer, niet omdat ze niet van lezen hielden, maar simpelweg omdat ze hun taal niet meer voldoende kenden. Was dat dan onwil? Hoe mooi de avond verder ook was, met poëzij en Friese opera, het was dat foldertje, het was die vaststelling die bekleef: het geschreven Fries was stervende.

Verderlezen…

Burgerbrug

Nog is de langste dag niet voorbij. Hier is water, dat aan de kim verdwijnt in de dijk, in de duisternis, zo, dat het geen water meer is. Aan de duinen is nog licht, daar is de zee, daar is zon. Tussen zon en duisternis en tussen zee en dijk is de grote sloot, die gewoon zo heet. Hier is Burgerbrug.

BurgerbrugAan Burgerbrug is eigenlijk alles al voorbijgegaan, behalve de langste dag. Soms rijdt er een auto, langzaam, met koplampen aan. Iemand heeft z’n brommer opgevoerd. Daar staat een man, aan de vaart, naast zijn hond.
Zie Burgerbrug. Zee is er niet, al kun je buiten soms ruiken dat de lucht zout is, en roesten auto’s er veel te snel. Water is er wel, maar dat water is recht en duister. Het riet is gekamd, gemaaid, gestreken. De gemeente stuurt daar mensen voor, de dorpelingen blijven er maar vandaan, van het riet.
De grote sloot. Een hond die kakt, en dan snuift.

Wigman dichtte: “Hier is Holland een scheur in de natuur.” Veel meer dan die regels en dat gedicht, dat eigenlijk over Petten gaat, heeft dit dorp, dit land, de Nederlandse literatuur niet gegeven. Nescio schreef eens dat hij in Enigeburg was geweest, en later in Zijpersluis, bij het veer, dat nu niet eens meer bestaat. Hij is die ene dag vast door Burgerbrug gekomen, onderweg. Maar dat staat niet geschreven.
Er komt geen weg in Burgerbrug, geen trein, geen mens. Burgerbrug is niet eens het eindpunt van de lijn, het is zelfs niet Visvliet of Lahringen, Burgerbrug wordt simpelweg overgeslagen. Er is geen stoplicht in Burgerbrug.
Burgerbrug staat nergens.

Ik woon niet in Burgerbrug. Wat zou ik daar nog wonen. Maar in mij staat Burgerbrug. Het is mijn dorp. Ik leerde er kijken en schrijven en tekende er wel duizend keer die grote sloot, de brug, een lege kroeg. Ik schold er soms. Ik leefde daar. Zo gleed toch niet alles weg en werd Burgerbrug herinnering, mijn herinnering, en dat is toch wat waard.
Burgerbrug bestaat. Dat gaat niet voorbij.

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.