Nog is de langste dag niet voorbij. Hier is water, dat aan de kim verdwijnt in de dijk, in de duisternis, zo, dat het geen water meer is. Aan de duinen is nog licht, daar is de zee, daar is zon. Tussen zon en duisternis en tussen zee en dijk is de grote sloot, die gewoon zo heet. Hier is Burgerbrug.
Aan Burgerbrug is eigenlijk alles al voorbijgegaan, behalve de langste dag. Soms rijdt er een auto, langzaam, met koplampen aan. Iemand heeft z’n brommer opgevoerd. Daar staat een man, aan de vaart, naast zijn hond.
Zie Burgerbrug. Zee is er niet, al kun je buiten soms ruiken dat de lucht zout is, en roesten auto’s er veel te snel. Water is er wel, maar dat water is recht en duister. Het riet is gekamd, gemaaid, gestreken. De gemeente stuurt daar mensen voor, de dorpelingen blijven er maar vandaan, van het riet.
De grote sloot. Een hond die kakt, en dan snuift.
Wigman dichtte: “Hier is Holland een scheur in de natuur.” Veel meer dan die regels en dat gedicht, dat eigenlijk over Petten gaat, heeft dit dorp, dit land, de Nederlandse literatuur niet gegeven. Nescio schreef eens dat hij in Enigeburg was geweest, en later in Zijpersluis, bij het veer, dat nu niet eens meer bestaat. Hij is die ene dag vast door Burgerbrug gekomen, onderweg. Maar dat staat niet geschreven.
Er komt geen weg in Burgerbrug, geen trein, geen mens. Burgerbrug is niet eens het eindpunt van de lijn, het is zelfs niet Visvliet of Lahringen, Burgerbrug wordt simpelweg overgeslagen. Er is geen stoplicht in Burgerbrug.
Burgerbrug staat nergens.
Ik woon niet in Burgerbrug. Wat zou ik daar nog wonen. Maar in mij staat Burgerbrug. Het is mijn dorp. Ik leerde er kijken en schrijven en tekende er wel duizend keer die grote sloot, de brug, een lege kroeg. Ik schold er soms. Ik leefde daar. Zo gleed toch niet alles weg en werd Burgerbrug herinnering, mijn herinnering, en dat is toch wat waard.
Burgerbrug bestaat. Dat gaat niet voorbij.
Simon Bunt
Als zoiets over je wordt geschreven, dan zou ik, als het mij betrof, de fles opentrekken en mij het volgende…