Tag Tsjechië

1
De bekoring van Brno
2
Pleiten voor pils
3
Taalcontact: een Tsjechisch schiereiland
4
Hoge standaarden, echte talen
5
Terug naar Praag
6
Bier in Polen, Slowakije & Tsjechië
7
Standaardstellen

De bekoring van Brno

Brno

Onze herberg (rechts van de kerk, in hetzelfde complex)

De tweede stad die we tijdens onze reis onlangs aandeden was Brno. Op papier al een heel andere stad dan Wenen, onze eerste bestemming: Brno heet de tweede stad van Tsjechië, maar toen dat land nog niet bestond was het alleen maar een provincieplaats in het Donaurijk dat vanuit Wenen werd bestuurd, en als de communisten hun ambities met Ostrava hadden waargemaakt was het nu niet eens de tweede, maar de derde stad van Tsjechië. Toen dat nog Tsjechoslowakije was, was Brno maar een tussenstop op de lijn van Praag naar Bratislava. Op papier anders, ook in werkelijk anders, bleek Brno eerder onderschat dan ondergeschikt. Wij vonden Brno heel bekoorlijk.

Brno uitspreken

Nederlanders kennen Brno waarschijnlijk vooral als voorbeeld van een naam die niet uit te spreken valt. De Tsjechische naam van de stad – het Duitse Brünn leidt vast tot minder problemen – laat iedereen, meestal ongewild, kennismaken met een eigenaardigheid van de Tsjechische klankleer: medeklinkers kunnen klinkers zijn, in dit geval geldt dat voor de -r-. Die -r- is niet alleen een klinker, hij heeft ook de klemtoon: BR-no moet je zeggen, lekker rollend. Mensen die “bur-NO” zeggen (en dat zeggen de meeste Nederlanders) zitten dus twee keer fout. Wie die klinker-r niet voor mekaar krijgt mag van mij nog wel “BRUH-no” zeggen, of “BUR-no” desnoods (liever het eerste), uiteindelijk is dat Tsjechisch vooral mijn liefhebberij en niet iets wat ik heel het vaderland maar op moet leggen.

Panoramisch Brno

De naam mag wat ontmoedigend zijn, voor de rest is Brno een snelle verleider. Wie het prettig chaotische station uit wandelt ziet direct de kathedraal op een heuvel staan, boven de rest van de bebouwing en die bebouwing is ook lang niet lelijk. Wij verbleven iets verder van het station af, in het oude klooster van Mendel (de beroemde bioloog), waar een gang met gewelven was vrijgemaakt voor een pension. Ook hier was veel te zien: het klooster zelf, de steile hellingen, het grote kasteel dat tussen het klooster en de oude stad op de hoogste heuvel gelegen was… Verderlezen…

Pleiten voor pils

“Jij bent bierkenner, toch?” Als die vraag op me af komt voel ik dat ik mij moet verdedigen. Ik wil immers geen bierkenner zijn, of zytholoog, zoals je dat soms hoort noemen. Bier kun je niet kennen, bier kun je liefhebben. “Nee, ik ben een bierliefhebber,” zeg ik dan ook altijd. Gelukkig haalt de volgende vraag die hier haast standaard op volgt me ook zonder bescheidenheid wel van m’n voetstuk: “Hou jij nou van Heineken of van Amstel?” Bier, dat is immers in de eerste plaats pils, hoezeer de zelfverklaarde bierkenners ook anders beweren.

pils

Plaas aan ’t pils

Er is een tijd geweest dat ik pils irritant vond, misschien wel door gesprekjes als het bovenstaande. Onder bierliefhebbers is het ook bon ton om over pils stoere en ongenuanceerde dingen te zeggen. “Water met een kleurtje”, “commerciële flauwekul voor de massa” en “dat drink je niet, als kenner” – enfin, we kennen die wanen allemaal wel. Ik heb me er ook wel eens aan bezondigd. Maar inmiddels is dat anders. Ik houd nog steeds van nieuwerwetse bieren, maar meer en meer herwaardeer ik die oeroude en eerbiedwaardige bierstijl: het pils.

Pils en z’n geschiedenis

Hoe het gekomen is weet ik niet, maar op de één of andere manier heeft een heel bataljon aan zelfverklaarde bierkenners zichzelf wijsgemaakt dat pils iets nieuws is, “modern bier”, en dat speciaalbier “traditioneel” is. Die bewering schippert wat tussen halve waarheid en onwaarheid in. Pils is wel degelijk heel oud, het is ook ontzettend traditioneel, al wat er modern aan is dient de traditie en niet andersom. Tegelijk zijn de meeste speciaalbieren modern (tripels zijn er pas sinds de jaren 30, IPA met cascade-hop en aanverwanten pas sinds de jaren 70). Verderlezen…

Taalcontact: een Tsjechisch schiereiland

Over taalcontact schreef ik eerder al, maar toen bleef ik binnen ons eigen Nederlandse taalgebied, op ’n paar zinnetjes over Belgisch Frans na. Maar taalcontact is overal, ook in andere taalgebieden. Zelf ben ik wel gecharmeerd van het zichtbare taalcontact in het Slavisch van Bohemen: het Tsjechisch, de taal waarin je het hart van Europa hoort kloppen.

Duits-Tsjechisch-taalcontact

Het Duitse taalgebied in 1910. Bron: Wikimedia Commons

Tsjechië ligt als een soort schiereiland in het Duitse taalgebied. Het is een westelijke voorpost van de Slavische taalfamilie die in het oosten zo dominant is. Op de moderne landkaarten valt het nog redelijk mee, omdat Duitsland na de Tweede Wereldoorlog zoveel gebied moest afstaan aan Polen en de Sovjet-Unie – een kaart van vóór de twee grote oorlogen laat zien dat het Tsjechische schiereiland veel dieper in de Duitse zee stak, en er welhaast door werd verzwolgen. Dat de taal toch stand heeft gehouden is een klein wonder. Verderlezen…

Hoge standaarden, echte talen

Het einde van oktober wachtte ik af in Praag. Een heerlijke stad, zolang je maar uit het toeristisch centrum wegblijft, en voor mij ook een taalbad, want ik leer Tsjechisch. Maar welk Tsjechisch heb ik nu in Praag geleerd, was dat wel hetzelfde Tsjechisch als in de cursus? Tsjechië is een land waar tweetaligheid norm is: de standaardtaal verschilt er van de spreektaal, en welk van de twee je gebruikt, hangt van de situatie af, of, in mijn geval, van je cursus.

Natuurlijk was het geen verrassing, ik wist wat mij te wachten stond. Over de Tsjechische taalsituatie is het nodige geschreven en ik lees het liefst alles wat er over het Tsjechisch geschreven is. Ik ken de afwijkingen, ik weet welke naamvallen er in de spreektaal vereenvoudigd worden en ik weet ook dat ze op het tv-journaal nog echt dobrý zeggen en niet dobrej. Ik heb het allemaal thuis kunnen lezen. Soms las ik zelfs dat de Tsjechische situatie uniek is.

Verderlezen…

Terug naar Praag

Meisjes van ’n jaar of veertien kunnen soms zo raar verliefd zijn, op een jongen ouder en ver weg, een jongen waarvan je toch zou denken dat zij ook wel weten dat ‘ie onbereikbaar is – wat ze dan ook meestal wel weten. Zulke verliefdheden zijn veilige verliefdheden, verliefdheden waar nooit van wat hoeft te komen, maar die tenminste wel voorzien in de behoefte gewoon een keer verliefd te zijn. ’t Is vertederend en ongevaarlijk. Voor de rest zijn die meisjes dan nog te onzeker.

Toen ik nog veertien was moet ik ook onzeker zijn geweest, zoals iedereen dat op die leeftijd is, jongens ook. Verliefder werd ik er niet van en verder ook niet meisjesachtig, wat grappig zou zijn geweest. Toch denk ik nu dat ik zo’n zinloze, tedere en ongevaarlijke jeugdliefde wel heb gehad. Die liefde was Tsjechië, Praag in het bijzonder, een land waar ik tot twee keer toe bijna op vakantie ging, tot m’n ouders de reis weer annuleerden, omdat zij ook onzeker waren en toch geen veertien meer.

Verderlezen…

Bier in Polen, Slowakije & Tsjechië

Bier in PolenAl anderhalve week ben ik terug van vakantie. Daar heb ik nog altijd niets over verteld. Soms lijkt het wel alsof terugdenken al te veel tijd kost. Ik heb m’n foto’s nog niet eens bewerkt. Mijn lijst met bierrecensies is nog niet op Ratebeer gezet. Misschien moet ik dat ook maar niet meer doen.

De vakantie begon in Warschau. In Warschau was ik al eerder geweest, eind 2011. Toen was het kersttijd. De stad was koud, maar er kwam ’n mooi zonnetje door de wolken heen en ik zag, dat ik er wel van kon houden. Bij Warschau moet je dat altijd uitleggen. Weinig Europese hoofdsteden hebben zo’n gaaf historisch centrum, maar ja, dat van Warschau is dan ook herbouwd. Die geschiedenis hè. Het moet er altijd over gaan.

Dat Polen ook een toekomst heeft blijkt uit het bier. Verderlezen…

Standaardstellen

Slowaaks’t Is alweer wat weken geleden dat ik terugkeerde uit Polen. Tijd genoeg om talen te bedenken, en dat heb ik dan ook gedaan. Maar daar hebben de trouwe lezers van dit blog – dat zijn er voorlopig nog niet veel – niks van gemerkt. Ook dat hoort bij talenstellen: zwijgend mijmeren, aarzelen met publiceren, want talen zijn nooit af en nooit goed genoeg voor een publiek.

Maar er is nauwelijks publiek. Niemand zal ooit Issels leren. Wat zou ’n talensteller als ik dan malen om publiek? Misschien is ’t dat: ik wil publiek. Sommige gestelde talen verdienen dat en er zijn er die ook echt een publiek hebben. Standaardtalen, door enthousiaste talenstellers verzonnen met wat dialecten in het achterhoofd, zijn daarvan goede voorbeelden.

De Nederlandse standaardtaal is door heel veel mensen gemaakt en ontwikkeld, maar sommige standaardtalen zijn door één iemand bedacht en beschreven. Heel bekend is het Nynorsk, een wat archaïsche Noorse standaardtaal die ook echt wordt gebruikt en is bedacht door Ivar Aasen. Een ander voorbeeld is de Slowaakse standaardtaal, die net als het Nynorsk op een aantal dialecten is gebaseerd door een ijverige talensteller, Ľudovít Štúr. Zijn taal is ook nu nog de officiële voertaal van het inmiddels onafhankelijke Slowakije.

Verderlezen…

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.