Noord-Hollandse dialectenmiddag

Gisteren werd er op het Noord-Hollandse vasteland net wat minder dialect gesproken dan anders, en op Texel net wat meer: dialectsprekers uit heel de provincie waren naar Den Burg afgereisd om er de Noord-Hollandse dialectenmiddag bij te wonen. Véél dialect was er, veel verschillend dialect vooral, letterlijk van Tessels tot Huizers, de twee uiterste hoeken van de provincie. Merkers en Volendams, Westfries en Derpers, Wierings en Henkuzers, Huizers en Blaricums: we hoorden ze naast elkaar en konden zelf beluisteren hoe die dialecten verschilden en ook weer op elkaar leken.

Tessels in verband

De Historische Vereniging van Texel had mij gevraagd de middag te openen met een korte lezing over de overeenkomsten tussen al die dialecten. Dat is waar men mij op Texel inmiddels wel om kent: dat ik het Tessels, dat natuurlijk ook uniek en bijzonder is, graag in een breder verband plaats. Op dit blog heb ik dat ook al gedaan (bv. Plat-Amsterdams in de ring van de geschiedenis) en in de studie waar ik aan schrijf doe ik dat tot in de diepste details nog ‘ns over.

Eigenlijk is het een ondankbare taak: dialectsprekers voorhouden dat hun dialect in een groter verband staat, dat het op andere dialecten lijkt. De dialectliefhebber houdt immers juist zo van z’n dialect omdat het ánders is, iets eigens, iets aparts. In mijn lezing wilde ik die variatie ook zeker respecteren. Het in de taalkunde bekende Noord-Hollandse paar “water en schaap” kon ik daar goed voor gebruiken. In elk dialect worden deze woorden weer net wat anders uitgesproken, maar het mooie is: in alle betrokken dialecten klinkt de -aa- van “water” anders dan die van “schaap” (Tessels: water en skéép). Dat verschil, dat er in de standaardtaal niet is, verbindt de Noord-Hollandse dialecten, en tegelijk klinkt “schaap” steeds anders, van skéép in het noorden tot schaep in het zuiden, met tussenvormen als skaojp en skeip

Rijkdom uit heel Noord-Holland

In mijn openingstoespraak daagde ik de bezoekers uit om samen met mij het dialectspel te spelen, door goed te luisteren naar bijzondere vormen uit ieder dialect. Na alle voordrachten kwam ik nog even terug op het podium om uit m’n eigen oogst voor te lezen. Woorden voor “voor”, bijvoorbeeld: voor op Texel, voer op Wieringen, veur in Enkhuizen. Ik weet dat veur ooit ook op Texel wel voorkwam, daar zijn aardig wat oude bronnen van. En dat Tessels -eu- op Wieringen -oe- kan zijn, dat bewees het woordje voor “wonen”: woene op Wieringen, weune op Texel, in Enkhuizen en in veel andere dialecten. Daar zit een verband, dat in de taalgeschiedenis gezocht moet worden.

Soms waren de verschillen haast grappig. Het heeft een historische oorzaak, dat weet ik best, maar het blijft toch merkwaardig dat de klinkers -ee- en -éé- (de eerste als een gewone -ee- en de tweede als een lange -i- van pit) in het Derpers precies omgekeerd lijken aan die van het Tessels, Wierings en Enkhuizens. Als de Texelaars zeggen dat ze naar ’n skéép keke hebben, naar ’n schaap gekeken, dan hebben de Derpers naar een skeep ekéke. Alsof het zo bedacht is!

Een ander verband dat ik wel geestig vond bestond tussen het Merkers (van Marken) en het Volendams. Op Marken is de -oe- van de schrijftaal vaak een -oo-: zoke is “zoeken” en dook is “doek”. In het Volendams was dat vroeger mogelijk ook zo (we weten dat dit een oud klankverschijnsel is, vgl. ook Tessels genog, vrogger, dat in veel andere dialecten ook voorkomt), maar in dit dorp hebben ze hun taal opgepoetst en zijn ze even te hard gegaan: van de weeromstuit zeggen ze daar nu ujtloeven (“uitloven”) en ofsproeke (“afgesproken”), er zijn dus allerlei -oo-’s ineens een -oe- geworden. In Blaricum hebben ze dan weer een heel eigen benadering: daar is de -oe- van de standaardtaal meestal -oo-, maar soms ook -eu-: bloodarremeu is “bloedarmoede”. Hier werkt al umlaut. Dat maakte de klinkerrijkdom van deze middag compleet.

Gezelligheid onder onbekenden

Ik heb al vaker opgemerkt dat er bij die bijeenkomsten op Texel, waar ik dan over het dialect vertellen mag, een onvergelijkbare gezelligheid heerst. Dat heeft vast veel te maken met de Texelaars, die elkaar allemaal wel kennen en zo heerlijk gemoedelijk met elkaar omgaan. Maar gisteren was het publiek diverser en toch was er diezelfde gezelligheid. Dialectsprekers onder elkaar, die van elkaar elkaars taal mogen spreken zoals vroeger thuis – die voelen als oude bekenden. Noord-Holland was weer even een klein eiland, gemoedelijk bijeen op Texel en daarna even gemoedelijk bijeen op de boot naar huis. Zie, hoe dialect verbindt!

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.