Tag Fries

1
Een stad op een A4’tje
2
Het aquarium
3
Mystificatie rondom Nieuwediep
4
Over streektaalgrenzen heen
5
’n Uitstapje naar ’t Harlingers
6
De kindertaal van Siem: uit de bus
7
Allemaal sneeuw
8
Een taalreis naar Lytje Pole
9
Taal in Luxemburg
10
Reis naar Friesland

Een stad op een A4’tje

Deze maand ga ik naar Boedapest. Niet eens voor het eerst, ik ben er al twee keer geweest en het zou zomaar kunnen dat ik er nog wel een vierde keer kom. Het is een genoeglijke stad, vind ik. Van Boedapest geloof ik eigenlijk wel, dat ik het zelf bedacht kon hebben. De plattegrond van Boedapest kan ik zo uittekenen. Een A4’tje, staand. Boven de helft een grote blauwe streep en even hoger nog één. Dat moet de Donau zijn. Daarboven, als een soort van voetbalschoen, de oude stad van Boede, met de neus links.

Verderlezen (in het Fries)…

Het aquarium

Tegenover het Biermuseum van Alkmaar, waar ik werk, zit een aquarium. Dat aquarium is eigenlijk een kantoor. Ik noem het zo omdat het gebouw aan alle kanten gordijnen heeft, zonder gordijnen of iets anders dat de ogen tegenhoudt.

Verderlezen (in het Fries)…

Mystificatie rondom Nieuwediep

In het noorden van onze provincie, waar de dijk het land omklemt, waar de veerboten afvaren, daar is Friese literatuur gemaakt, dus het moet daar eigenlijk wel een Fries stadje wezen. Het heet Nieuwediep en ook weer niet, de inwoners zeggen ’t wel eens zo maar op de plaatsnaamborden staat echt wat anders en het staat er ook maar in één taal. Ik heb het over Den Helder.

Verderlezen (in het Fries)…

Over streektaalgrenzen heen

Als bierliefhebber bezoek ik regelmatig bierfestivals, als thuisdialectoloog voortaan ook taalconferenties. Gisteren was ik in Amsterdam voor een streektaalconferentie – dat is een soort festival met in plaats van bier lezingen, en in plaats van bierliefhebbers taalkundigen om mee te praten. Voor mij toch wel gefundenes Fressen, zoiets. Ik heb er ′n welbestede dag gehad.

De titel van de conferentie luidde: De wondere wereld van streektaalgrenzen en over de grenzen tussen dialecten, en over de grenzen tussen taal en dialect, gingen de lezingen, die werden afgesloten met een debat.

streektaalconferentieZoeken naar streektaalgrenzen

Het ochtendprogramma was gevuld met lezingen over dialectverschijnselen en hun verspreiding, met daarbij de vraag of die verschijnselen harde streektaalgrenzen konden opleveren. De actualiteit van het Catalaanse referendum gaf die vraag nog wat welkome urgentie. Kun je op basis van wat taalverschijnselen werkelijk grenzen trekken? Ja, je kunt kaarten tekenen, met isoglossen, met kruisverbanden, Wilbert Heeringa van de Fryske Akademy liet er prachtige zien. Maar zijn dat nu echt de taalgrenzen zoals we die voelen?

In de lezing van Jos Swanenberg werd ′n mooi praktijkvoorbeeld gegeven uit Noord-Brabant. De dialectkaart van die provincie, getekend door de grootmeester Weijnen, bestaat uit een wirwar van dialectgrenzen. De meeste van die dialectgebieden delen tenminste de kenmerken van het Brabants (even los van wat die zijn), maar er zijn twee uitzonderingen. In Willemstad en omgeving worden dialecten gesproken die eerder Hollands dan Brabants zijn, en in Budel wordt, als we naar de kenmerken kijken (bv. toononderscheid, ich voor „ik”) een Limburgs dialect gesproken. Toch ervaren de heemkundigen uit Budel hun dialect nog als Brabants en ook de provincie noemt álle dialecten in haar verzorgingsgebied Brabants. Is de dialectgrens dan louter een politieke? Verderlezen…

’n Uitstapje naar ’t Harlingers

Met enige regelmaat schrijf ik hier over dialect. Meestal over het Tessels, want daarnaar doe ik onderzoek. Deze maand permitteerde ik ’n uitstapje naar de mooiste stad van Friesland: ik schreef over het Harlingers. Het dialect van de stad van mijn opa, híj was ’n ouwe seun, zoals dat daar heet: ’n geboren Harlinger. Hoewel ik het dialect nooit van ‘m leerde, was dit uitstapje er toch ook in zijn nagedachtenis (want hij kon het wel spreken).

Wat ik in mijn onderzoekje wilde laten zien is dat het Harlingers niet zomaar Stadsfries is. Het is geen Leeuwarders-aan-Zee, nee, het is een Waddentaal. Het is Tesselser dan de rest. Of Vlielandser, Midslandser, Amelandser – kies maar. Bildtser ook. Misschien ook wel, maar dat zullen ze in Harlingen minder graag horen, ’n tikje Frieser. Waar het me om gaat: de ie.

Van ij en stem

Verderlezen…

De kindertaal van Siem: uit de bus

Nu zit ik in de bus van Leeuwarden naar Alkmaar. Ik vaar over de Friese landerijen en dadelijk zal ik als ’n huiskamer in de nacht de Afsluitdijk over gaan. Boalsert, de mooiste stad die uit deze landerijen oprijst – uit wat voor landerijen dan ook, nog nooit heb ik ’n stad zo mooi uit ’t land komen zien – heb ik net achter mij gelaten. Voor mij de blauwgrijze muur van de harde lucht over zee; roze het zonnelicht, steeds donkerder groen de greiden

Kindertaal over de telefoon

Zoonlief telefoneerde zojuist met mij. Dat wil zeggen, moederlief zette de telefoon op overluid en legde ’t ding dan in de wieg. Zo hoorde Siem mijn ingeblikte stem en ik vertelde over de greiden en over hoe mooi Boalsert uit die velden oprees, als ’n oude boot op ’t droge. Hij hoorde ’t en kreet: mijn stem werd herkend. Nu ja, mijn stem? Ik zal toch ingeblikt geklonken hebben. Het zal mijn dictie geweest zijn, mijn accent.

Verderlezen…

Allemaal sneeuw

Wat moet een mens nou helemaal met sneeuw? ’t Ziet er mooi uit natuurlijk, maar als je er doorheen loopt krijg je er natte voeten van en het lóópt ook niet goed door. Het schiet niet op. Een „speurdersroman” die Allegearre snie heet kan wat dat aangaat wel een zware dobber zijn: allemaal mooie dingen om naar te kijken, maar geen kans om er doorheen te komen, niet vooruit en niet de diepte in. Dat was ongeveer mijn verwachting toen ik aan dit boek van Meindert Bylsma begon.

Verderlezen (in het Fries)…

Een taalreis naar Lytje Pole

Stervende talen vertederen me wel eens, maar stervende eilanddialecten gaan me aan het hart. Dat komt natuurlijk omdat ik geen taal zo lief heb als het Tessels, het opgewekte eilanddialect dat mijn oma me leerde; het komt vast ook omdat ik gewoon van eilanden houd, van het wad en hoe de maan daarop skinstert in de nacht, en omdat ik houd van de mensen die in dat wad voortleven, het kustvolk dat maar duurt en duurt, en dat een taal verdient.

Ik schrijf dit in een café op Schiermonnikoog. Boven de muziek in ’t Engels uit kakelt een tafel badgasten over het Belgisch van Verhulst en over zichzelf vooral. Aan de bar wordt een westelijk Nederlands gekout dat bij geen stad hoort, en ogenschijnlijk ook niet bij de eilanders die het spreken. Buiten is het duisterder dan waar ook in Nederland. Op dit eiland kruipt een oude taal de vergetelheid in, en ik ben hier om daar naar te kijken.

Eilaunders, zo heet die stervende taal. Verderlezen…

Taal in Luxemburg

Luxemburgs

Gestapo-Denkmal met Frans en Luxemburgs, maar nu ‘ns zonder Duits…

Onlangs was ik in Luxemburg, ik schreef er al over op deze site. ’n Mooie stad met meerdere gezichten en ook meerdere tongen, want Luxemburg is meertalig. Dat is een troef, natuurlijk, economisch en misschien zelfs intellectueel, want meertaligheid maakt slim – maar wat mij betreft is het vooral ook een charme. Meertaligheid is in Europa geen zeldzaamheid, er zijn wel meer steden en streken waar talen naast elkaar bestaan (Friesland in eigen land, Brussel bij de buren), maar hoe de tweetaligheid wordt uitgewerkt verschilt nogal en de Luxemburgse oplossing is vrij uniek.

Meertalige gebieden zijn in de praktijk vaak teleurstellend eentalig: voor wie er niet te veel naar zoekt is Brussel toch vooral Franstalig en Friesland ook vooral Nederlandstalig. Er is een eerste taal en een tweede taal, gelijkwaardigheid is er maar zelden. In West-Europa wint vaak het Frans, in het oosten dikwijls het Russisch (zelfs zonder militaire steun): talen van handel en politiek, waar de lokale taal maar met moeite tegen op kan boksen.

In Luxemburg staat het Frans ook bijzonder sterk. Verderlezen…

Reis naar Friesland

Sneek, ik zag er niks van. Door de ramen van de bus viel niet te kijken. Alles was van water wit. Over de voorruit schoven ruitenwissers. Waar was ik? Was dit al het station? Niemand zei mij iets, ik vroeg niemand iets. Kabaal van regen en wind, de motor van de bus, het belletje van iemand die op “stop” drukte, verder niets.

In Sneek moest ik wezen. Ik had er een afspraak met een Friese dichter. “Een zonderling,” hadden ze gezegd, “hij is de meest paranoïde dichter van Friesland.” Zijn onbereikbaarheid paste bij dat gerucht. Hij woonde in een donkere stad. Zware wolken werden er door zuilen water omhooggehouden. Een stad zonder kerktorens, zonder pleinen. Sneek moest per ongeluk zijn ontstaan.

Een mooi meisje verliet de bus. Verderlezen…

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.