De bevrijding van Brussel
In Brussel kom ik al heel wat jaren met enige regelmaat. Het is opmerkelijk dat ik de stad al die jaren wel dacht te kennen, maar dat ik dat steeds op een andere manier deed. Nú noem ik Brussel een bevrijding, maar goed, dat is dus hoe ik de stad nú denk te kennen. Misschien is dat over wat jaren ook wel weer anders. Wat tenminste een constante is en wat ook bewaard blijft, zijn de foto’s die ik er maak: doorkijkjes, alsmaar doorkijkjes, want Brussel is een stad om doorheen te kijken.
De eerste kwam ik in Brussel, zoals de meeste Nederlanders, als toerist. Ik draaide mij een paar keer om op de Grote Markt, vond dat ik Manneken Pis moest ontlopen maar keek toch, ik ging het gangske van À la Bécasse door en ik deed iets na wat ik verder niet kende bij À la Mort Subite. Nu, jaren later, lijkt dat nog steeds het rondje van de meeste Nederlandse bezoekers te zijn die daarna, net als ik destijds, vaststellen dat Brussel best mooi is, maar toch niet echt ’n stad om van te houden. Ik dacht toen ook dat Brussel maar een klein historisch hart had met kantoren en verkeer daar omheen. Verderlezen…



















Eind januari zat ik nog lekker in Portugal, in Lissabon. Wat daar winter heet voelde als lente. Het was warm, zonnig tussen de buien door, mooi en zeker ook gezellig. Mijn vriendin en ik hadden er voor wat dagen zelfs ’n stamcafé, Marcelino Pão e Vinho, en daar aten we inderdaad brood en we dronken er wijn. We kregen er de heerlijkste worsten en kazen bij te eten: gerookt, gerijpt, gekruid of een combinatie van die drie, en bijna leek het alsof al die smaken ook in de olijven en de wijn terugkwamen. Je zou denken, wie verlangt er dan nog naar bier, in een wijnland is het leven met wijn toch ook goed?



In vieren zelfs, want hoewel Portugees geen officiële status heeft, is het na het Luxemburgs de grootste in Luxemburgse huishoudens…