Tag kindertaal

1
Van ‘vrouw’ en ‘mevrouw’ bij de ijsjes
2
De kindertaal van Roel: afgekort
3
De kindertaal van Siem en Roel: op z’n Duits
4
De kindertaal van Siem: kant niet
5
De kindertaal van Siem: de letter N
6
De kindertaal van Siem: grammatica
7
De kindertaal van Siem: Roel
8
De kindertaal van Siem: tweetaligheid
9
De kindertaal van Siem: woorden vormen
10
De kindertaal van Siem: de kracht van herhaling

Van ‘vrouw’ en ‘mevrouw’ bij de ijsjes

Of het met de lente nou al eens wat wordt, dat is onderwerp voor discussie, maar in ieder geval hadden de kindjes vandaag trek in ijs. En ach, een ijsje, dat lustten hun ouders ook wel, na school. We gaven dus toe. Het ijsje is inmiddels op. Mijn gedachten zijn alleen blijven hangen bij een taalsituatie.

Na ons kwam namelijk een klasgenootje binnen, met zijn moeder. Waar zijn moeder precies vandaan komt weet ik niet en het is ook eigenlijk niet belangrijk, maar de lezer moet wel weten dat zij anderstalig is. Ze spreekt het Nederlands als tweede taal. Niet onverdienstelijk, maar wel met een accent natuurlijk. Ik vermoed dat ze het pas als volwassene heeft geleerd.

“Wat kan ik voor u doen mevrouw?”, hoorde ik de verkoopster vragen terwijl ik met Roel aan een tafeltje ging zitten. Het was daarbij zaak om te voorkomen dat hij zijn ijsje uit zou smeren over het meubilair. Het gesprek zou langs me heen zijn gegaan als die vraag niet kort erna was herhaald. Iets luider.

“O? Ben ik aan de beurt?”, reageerde de moeder. “Is die vrouw al geweest?”

Dat was het, daarna gingen de plichtplegingen over en weer zoals ze hoorden te gaan en inmiddels is ook hún ijsje op. Maar: ‘die vrouw’. Het was een duidelijke zin en omdat te horen is dat deze moeder tweedetaalspreekster is nam ook niemand er aanstoot aan, maar toch was het een beetje gek. Een beetje onbeleefd misschien wel. ‘Die vrouw’.

Hier doet het Nederlands iets raars, waar ik nog niet bij stil had gestaan. Als we een vrouw zien, dan zeggen we: “Daar gaat een vrouw, die vrouw fietst, die vrouw koopt een ijsje; die vrouw is al aan de beurt geweest.” Daar is allemaal niets mis mee. Op voorwaarde dat die vrouw geen deel uitmaakt van het gesprek, tenminste. Ze moet het niet horen.

Kinderen zeggen: “Daar gaat een mevrouw, die mevrouw fietst” – en zo verder. Dat doen ze omdat ze dat ergens opgepikt hebben natuurlijk. Het is precies hoe er over mevrouwen en meneren gesproken wordt als ze wél deel zijn van de conversatie.

Je kunt tegen jezelf, in je hoofd, zeggen: “Let op die vrouw!”, net als ze oversteekt. Dat kunnen mensen ook tegen elkaar zeggen als ze in de gesloten ruimte van de auto zitten en die vrouw zien. Maar als je het tegen je zoontje op de fiets roept, duidelijk binnen de gehoorsafstand van de vrouw, dan is het: “Let op die mevrouw!”

En zo had het nu eigenlijk ook moeten zijn. “Is die mevrouw al geweest?”

Gek is het, want die vrouw maakt verder nog steeds geen deel uit van het gesprek, maar toch. Door ‘mevrouw’ erken je haar aanwezigheid. Je erkent dat ze je hoort. En ze kan ook antwoorden op de vraag trouwens, zonder dat dat merkwaardig zou zijn: “Ja hoor, ik ben al geweest, gaat u maar.” Daarvoor dient ‘die mevrouw’. Of: ‘die meneer’.

Het is een subtiele beleefdheid, maar van een anderstalige begrijpen we natuurlijk best dat zo’n subtiliteit niet altijd vlekkeloos is aangeleerd. Wie herinnert zich zelf eigenlijk nog hoe ‘ie dit geleerd heeft? Dat moet toch al vele lentes geleden zijn.

De kindertaal van Roel: afgekort

Roel houdt van taal en hij houdt van pinguïns. Het liefst had hij ze al in het wild ontmoet, die pinguïns. Toen we vorig jaar in de Alpen waren was het best een teleurstelling dat ze daar niet leefden, in de eeuwige sneeuw. Dat had hij eigenlijk wel gedacht. Gelukkig was daar dan de taal om het leed te verzachten, want Roel houdt ook erg van de Duitse taal.

Roels liefde voor taal uit zich ook in taalspel. Het verzinnen van eigen afkortingen is daar een voorbeeld van. Daar worden we dagelijks aan herinnerd als Roel ons vertelt over de vele belevenissen van ‘Kei’. Kei is een personage met een eigen stem, eigen interesses en ook weer een eigen taalgevoel, want een beetje Duits kan hij ook. Kei gaat dan ook mee op iedere reis die we maken.

Kei is een keizerspinguïn. Een knuffel.

Kei op Texel

Toen Kei aan ons huishouden werd toegevoegd heette hij nog ‘Keizerspinguïn’. Roel heeft meerdere ‘Pinguine’ (hij geeft de voorkeur aan het Duitse meervoud), dus het is goed om een onderscheid te kunnen maken. Er is ook nog ‘Grote Pinguïn’, de oudste van het stel knuffels, en er is ‘Pinga’, de kleinste. Die heeft z’n naam te danken aan een personage in de onvolprezen reeks Pingu.

Maar er heeft dus een algehele verkorting voorgedaan. Roels voorkeur voor afkortingen was ons al langer duidelijk. Op vakantie in Brussel herdoopte hij het door hem zeer bewonderde Atomium liefkozend tot ‘Atomie’. En toen later vuurtorens op een gelijkaardige bewondering konden rekenen, had hij het al gauw over een uitstapje naar ‘Vu’. Dus zeker, ‘Kei’ zat er gewoon dik in.

Ook de andere leden van het pinguïngezin zijn intussen afgekort. Pinga heet nu ‘Pin’ en de vaderfiguur in het gezin gaat als ‘Gro’ door het leven. Roel is consequent.

Zelf heb ik natuurlijk ook knuffels gehad, vroeger, maar ik gaf die zulke koosnamen niet. Enkele van die knuffels heb ik wel bewaard, dat wel. Knuffels weggooien, dat gaat zomaar niet. Iets van de kinderlijke vertedering is blijven hangen.

Zo kan het dat er in ons huis een zeehondenknuffel van zeker dertig jaar oud werd aangetroffen door Roel en Siem. Die zeehond ligt nu weer in het ouderlijk bed, want dat ik die knuffel in een lade bewaarde, dat ging er bij de kinderen niet in. Er wordt goed op gelet dat de knuffel nu naast mijn hoofdkussen blijft liggen. Voor die knuffel moet die plotselinge herwaardering toch een hele ervaring zijn. En zowaar heeft het dier er nu ook een koosnaam bij, want mijn pluche bedgenoot heet in dit huishouden ‘Zee’…

De kindertaal van Siem en Roel: op z’n Duits

Nederlands is de moedertaal van Roel en Siem. Dat daar ook wat Tessels bij zou komen, dat was wel te verwachten – en dat is ook goed, natuurlijk. Een ‘skéép’ op de ‘diek’, dat weten ze wel, zeker. Maar door wat toevalligheden heeft die ándere taal die je op Texel zo veel hoort, het Duits, ook nog een plekje in beider hoofden weten te bemachtigen.

Het heeft wel alles met Texel te maken gehad dat dit zo heeft kunnen lopen. Op Texel verblijven we met het gezin namelijk in het buitengebied, ver van het grootsteedse Den Burg vandaan. We hechten aan de karakteristieke huisjes van Waddenpark Avanti, net ‘achter diek’, in polder ’t Noorden. Inderdaad, de plek waar ooit de Taalpraatjes plaatsvonden.

Op Avanti is eigenlijk alles, ook tv, maar een kabelaansluiting is er niet. Daarom is er satelliet. Iets wat ik me van vroeger bij oma thuis ook herinner, trouwens. ‘Stòtteliet’. Als boos weer de ontvangst hinderde, dan zei ze: ‘de teevee is diês’, zoals ook het weer diezig wezen kon (nevelig, mistig). Charmes die ook bij het televisiekijken op Avanti horen. Maar opvallender: deze satelliet ontvangt heel veel Duitse zenders.

Avond op Avanti

Als het weer op Texel even niet mee zit en de televisie desondanks niet ‘diês’ is, kijken we daarom naar Duitse tv. Het KinderKanaal heet er KiKa, voor Nederlanders misschien een tikje verwarrend maar toch duidelijk zat, en het zendt de hele dag best aardige kinderprogramma’s uit. ’s Avonds, om tien voor zeven, komt het bekende Sandmännchen met zijn liedje, dat de kinderen zand in de ogen strooit: Klaas Vaak.

Prachtig vinden de kinderen dat allemaal en vooral dat Zandmannetje is een traditie geworden. Thuis in Alkmaar hebben we niet eens een televisietoestel, maar wel internet natuurlijk. Die tien minuutjes Duitse kindertelevisie voor het slapengaan zijn er in gebleven. En hoe weinig dat ook is, tien minuutjes per dag, het heeft een prachtige basis gelegd.

Dat merkten we deze jaarwisseling nog maar eens, toen we in Eupen waren. Een Belgisch stadje, maar echt Duitstalig. Siem las er met plezier de bordjes langs de straten en de pleinen voor. En Roel aarzelde niet om Duits terug te praten bij de bakker om de hoek. Mooi.

Eupen

Zeker Roel kan ook indrukwekkend precies zijn in het Duits. Hij wees in de winkel op een geurige Hervekaas: “Das ist mein Lieblingskäse”. Toen zijn moeder die anekdote later vertelde maar per ongelijk ‘meine’ zei, verbeterde hij dat. Het woordgeslacht zit er toch goed in. Zoals hij ook feilloos allerlei toch best buitenissige Duitse meervouden weet. Van ‘Buch’ naar ‘Bücher’ is toch niet niks, maar in zijn jonge hoofdje is het een vanzelfsprekendheid.

Siem is een snelle vertaler, merken we op. In een gesprek met ons laat hij daarom niet veel Duits horen, hij zet alles meteen naar het Nederlands om. Zou hij minder Duits spreken dan Roel, vroegen we ons af. Maar nee: tegen Duitstaligen, in Eupen dus, spraken ze allebéi Duits.

Het is een bijzonder talent van kinderen om talen haast vanzelf op te pikken, gewoon, door ze te horen. Elke dag een beetje Duits doet nog geen wonderen, ze zijn geen volleerde moedertaalsprekers, dat niet – maar ze voelen zich in ieder geval thuis in het Duits. En dat is toch maar handig, al was het maar omdat Duitsland het favoriete vakantieland van hun vader is.

De kindertaal van Siem: kant niet

Van de grammatica maakt Siem werk. Hij weet dat er een systeem in zit en hij voelt ook wel aan, dat dat systeem in principe zonder uitzonderingen werkt. Wat voor het ene woord geldt, geldt ook voor het andere. Er zijn natuurlijk wel een páár uitzonderingen, dat weten we als moedertaalsprekers van het Nederlands allemaal. Siem maakt ons van die uitzonderingen bewust.

Meervouden maken

Eén van de handigste en gemakkelijkste regels van het Nederlands is dat je van één ding meer dingen kunt maken door „-en” achter een woord te plakken. Dat weet Siem ook. Je hebt één stoel, daar maak je dan „stoelen” van (in Siems uitspraak: toelen – met eind-n dus). Is er één mens, dan kun je daar weer „mensen” van maken (Siem: menten). Wat een heerlijke regel!

Moeilijker is dat er wat uitzonderingen zijn. Voor Siem is „kind” een belangrijk woord, hij vertelt het ons altijd meteen als hij ergens een ander kindje ziet. Dat is immers een potentiële speelkameraad! Maar wat nu als er meer van zijn? Wel, dan zijn het kinten. Dat de laatste letter van „kind” eigenlijk een „d” is, dat is al moeilijk genoeg, dat het meervoud van „kind” toch echt „kinderen” is, dat gaat er bij Siem nog niet in. Verderlezen…

De kindertaal van Siem: de letter N

Siems kindertaal ontwikkelt zich nu wel razendsnel. Hij is net twee; praten is belangrijk voor hem, hij wíl communiceren en oefent er flink op. Steeds beter drukt hij zich uit, steeds vaker verbaast hij ons, zijn ouders, met zijn kunsten. Door zijn uitspraak van de letter n leert hij ons zelfs iets over onze eigen taal.

Van „l”, „r” en „n”

Er zijn best wat klanken die moeilijk zijn voor Siem. We hebben het hem niet makkelijk gemaakt door hem Siem te noemen, want de „s” is voor hem zo goed als onuitspreekbaar. Ik schreef het al eerder: hij noemt zich Tiem. Aan het einde van woorden lukt het nog wel („huis”, „boos”, ook poos voor „proost”), maar aan het begin van woorden is de „s” een t. Ook opeenhopingen van medeklinkers blijven lastig. Hij maakt het vaak even simpeler, maar wie de regels kent, verstaat Siem best.

r-uitspraakEcht problematisch zijn de „l”, de „r” en de „n”. Alle drie die letters kan Siem uitspreken, hij kan „Roel” zeggen, „neus” ook en hij zegt lape voor „slapen”, maar het lukt hem eigenlijk alleen als hij er echt zijn best op doet. In de praktijk lopen deze medeklinkers door elkaar en heeft hij het dus over noel en over lamp als z′n broer ′n krampje verbijt. Verderlezen…

De kindertaal van Siem: grammatica

Siem oefent op klanken en op woorden. Inmiddels oefent hij ook op de grammatica. Die is nog primitief, want Siem zet toch vooral woorden achter elkaar, echte zinnen maakt hij nog niet. Woorden hebben duidelijke, vaak ruime betekenissen, hij associeert ze met een bepaalde handeling, een ervaring, met een ding – het zijn geen grammaticale woordjes. Een uitzondering is „doen”.

Het hulpwerkwoord „doen”

Werkwoorden zijn Siem een te abstract concept, daar doet hij nog niet aan. Hij zegt wel „eten”, „drinken”, „komen”, „geven”, maar dat zijn dus steeds concrete zaken in zijn hoofd. Hij vervoegt z′n werkwoorden niet. Om toch zinnetjes te kunnen maken met een gezegde, heeft hij een hulpwerkwoord nodig. Dat woord is „doen”. Zo brengt hij grammatica in z′n zinnetjes:

„Niet doen! Dino doen!”
– Ik wil niet gaan eten, ik wil een filmpje met dinosaurussen kijken.

„Ik doen ei eten.”
– Ik ben een ei aan het eten.

Verderlezen…

De kindertaal van Siem: Roel

Siem is grote broer. Zijn kleine broer heet Roel. Roel is op 8 mei geboren en op die dag is Siem meteen naar het ziekenhuis gekomen om hem te zien. Roel vond ′ie toen al leuk, maar de situatie zinde hem allerminst: „Huis. Gaan huis,” zei hij. We moesten thuis zijn. Inmiddels zijn we dat en is het feest. Niet in de laatste plaats voor Siem.

geboortebierBroer worden, dat moet toch iets doen met ′n mens. Zelf ben ik ook broer, dat werd ik toen ik 2,5 was, iets ouder al dan Siem. Ik weet niet hoe ik dat toen gevonden heb, maar ik moet het beleefd hebben, want toen Siem geboren werd, bleek er diep in m′n brein nog ′n aardig stapeltje herinneringen aan een ándere baby bewaard, herinneringen die ik daarvoor nooit had teruggehaald. Die andere baby was mijn zusje. De natuur zorgt er wel voor dat die band innig is en de herinneringen voelden ook zo.

Siem is dol op z′n broertje. Dat heeft invloed op zijn taal. We hebben die arme jongen ook wel wat aangedaan door z′n broer Roel te noemen. De r en de l zijn moeilijke klanken, hij kan ze nog niet – maar nu, ineens, wil hij niet liever dan ze góed kunnen. En dus oefent Siem, haast de hele dag. „Roelie, Roelie, Roelie,” horen we, op de wijze van „hoera, hoera” – uit het verjaardagslied. Het lukt soms zowaar aardig: „Roerie!” Of: „Loelie!”

Siems pogingen om zijn eigen naam uit te leren spreken zijn opgeschort. Hij noemt zich nog wel even „Tiem”. Broer Tiem.

De kindertaal van Siem: tweetaligheid

kindertaalBegin juni verblijf ik op Texel om er mijn Tesselse Taalpraatjes te houden. Zoon Siem is mee naar Texel, hij is zelfs bezoeker geweest van al mijn Taalpraatjes tot nu toe. Hij hoort dus nogal wat Tessels, zó zelfs, dat je zou kunnen vermoeden dat hij tweetalig wordt.

Tweetalig opvoeden met dialect

Bij tweetaligheid denken mensen meestal niet aan de combinatie van Standaardnederlands en dialect, maar voor het kinderbrein maakt dat nauwelijks verschil. Ook een dialect is een taal, met een volwaardige grammatica, met klanken die precies afgebakend zijn en iets betekenen, met woorden en uitdrukkingen en al dat andere dat ’n kind leert als hij leert spreken. We zouden Siem dus best tweetalig Tessels-Nederlands op kunnen voeden, als we dat willen. Verderlezen…

De kindertaal van Siem: woorden vormen

Het brabbelen is nog lang niet over, maar inmiddels zijn er dan ook die woorden waar we zo op wachtten: Siem kan „papa” en „mama” zeggen. Ook andere woorden die hij al vaak van ons gehoord heeft, probeert hij nu voorzichtig te gebruiken. Wat vinden we hem knap.

Papa, dan mama

Voor de annalen is het natuurlijk bittere noodzaak te boekstaven wat Siem nu eerder zei, „papa” of „mama”. Het was „papa”. Tof voor mij, maar eigenlijk scheelde het maar een dag. De ochtend nadat hij „papa” had gezegd zei hij, bij herhaling, „mama”. Hij zei het alleen tegen mij, klagende, want z’n moeder was op dat moment te werk. Dat vond ik zo tragisch dat ik het z’n moeder ook maar niet direct vertelde. Pas de volgende avond was ze zelf getuige van zijn kunsten. Verderlezen…

De kindertaal van Siem: de kracht van herhaling

Siem brabbelt er flink op los. Z’n eerste zelfverzonnen woorden verdienen dagelijkse aandacht, aldus Siem, en dus horen we ze de hele dag. Herhalen is het beste oefenen en dus herhaalt hij veel. Toch is er ook progressie, want er zijn trends waarneembaar in welke woorden hij het hardst oefent.

Van elá naar hetta

Siems eerste woordje zei hij al in z’n eerste weken, toen brabbelde hij elá of iets dat daar op leek als hij trek kreeg. Dat woord kreeg mettertijd gezelschap van örö, een woord dat hij met een grote glimlach uit kon spreken, bijvoorbeeld als hij geknuffeld werd. Ook bij örö lag de klemtoon achteraan. Siems kindertaal begon met Franse klemtonen en voor wie er de fantasie voor had, ook met Franse woorden: du lait, heureuxVerderlezen…

Wat hier staat, is van Marcel Plaatsman - van mij dus. Ik heb het geschreven, anders stond 't hier niet.